
reeds uitgezonden naar de Oer^ma. Een wezenlijke meevaller,
de eerste in zijn soort!
Onder deze omstandigheden komt het mij het beste voor bij
den waterval voor anker te gaan, hetgeen tegen tien uur plaats
vindt. We zien de handelsprauwen onder den wal liggen en al
spoedig komen de voornaamste opvarenden längs zijde, waar-
onder de eigenaar, een hadji. Door bemiddeling van Kapitan en
K a lo e l is , maar voornamelijk door tusschenkomst van den hadji-
handelaar worden enkele belangrijke mededeelingen verkregen.
Te Timbona zal wel een bivakplaats zijn, zoet water is daar
volop. Van Timbona naar Kiroeroe loopt men in een dag, van
Kiroeroe naar Omba in twee dagen, alles over vlak terrein. Bij
de Omba komen na het ontsteken van vuren de bewoners van
het Jamoer-meer aanzetten; dezen verleenen hulp bij den overgang
van de Omba. Het zijn buitengewoon günstige berichten.
’s Middags bezoeken we den waterval; was het schouwspel door
hem aangeboden niet bizonder, met de helderheid en frischheid
van het water is dit wel het geval. Des morgens zijn alle tus-
schendeks-passagiers reeds naar den wal geweest om zieh de weelde
van een bad te gunnen, waarvan gretig gebruik is gemaakt. Tal
van oesters op de koraalsteenen aangetroffen geven ons aanleiding
tot het verzamelen; een deel wordt plaatselijk genuttigd, een
ander deel mede naar boord genomen om in gebraden of ge-
stoofden vorm verwerkt te worden.
Als we ’s morgens, 7 November, opstaan vernemen we dat de
lieden van Oerema zijn aangekomen en zieh bij de andere inboor-
lingen hebben gevoegd. De Controleur en ik begeven ons per vlet
naar de bivakplaats, een modderige piek aan de kust; de hadji,
Ka loelis en de Kapitan vergezellen ons. Na een lange conferentie,
waaraan 00k wordt deelgenomen door de Oerema’s, die zieh
orang baik (goede lieden) noemen, wordt besloten zoo spoedig
mogelijk op te breken. Een drietal jonge mannen heeft zieh be-
reid verklaard ons te vergezellen naar het hun bekende Kiroeroe
en verder naar de Omba. Volgens de verstrekte gegevens moeten
we verstoomen naar Moja, meer naar binnen gelegen, en dan
per stoomsloep naar Kiroeroe. Volgens hen is Timbona ongeschikt.
We zouden echter ondervinden, dat er aan de vertrouwbaar-
heid dezer berichten nog al wat haperde.
Na afscheid genomen te hebben van den hadji en dien in
klinkende munt bedankt te hebben voor de verschafte hulp,
verstoomen we. Als we komen ter plaatse waar de kust „Moja”
heet, blijkt dat het groote schip veel verder kan komen; we
68. De Etnabaai, gezien uit de Oostelijke binnenbaai. Nov. ’04.
vervolgen dus onzen tocht. De baai is geheel ingesloten in hooge
heuvels, soms tot berghoogte zieh verheffend. Als we wegens
ondiepte voor anker moeten komen op grooten afstand van het
Oostelijke uiteinde der baai zien we nog niets dat op een vlak-
ken weg gelijkt, en we beginnen te twijfelen. Per stoomsloep
wordt de tocht voortgezet, en we bereiken tegen den namiddag
het Oostelijke einde der baai.
De kust is daar een groote lagune, waaruit hier en daar een
heel klein stroompje te voorschijn treedt (verg. K a a r t I II ) .
Door een voorliggende modderbank kan de stoomsloep niet bin-
nenvaren; we stappen over in de vlet en komen over de bank
in een der openingen. Doorroeiende geräken we al spoedig in
een doolhof, nu eens verward tusschen de takken, dan hobbelend
over omgevallen boomen, en ten slotte moeten we terugkeeren
ten einde ons den terugtochtsweg niet te zien afgesneden. Het
water valt sterk en de bank zou wel kunnen droog komen. Op
onze vraag hoe Kiroeroe te bereiken is per stoomsloep, en waar
het ligt, blijven de gidsen het antwoord schuldig: ze schijnen
ons vrij dom te vinden. We keeren terug naar het schip, en
zien een haai in de baai.
’s Morgens, 8 November, worden de pogingen om Kiroeroe te
ontdekken, hervat. Het doel is het stroompje van gisteren op