
niet van den aanvang af tot aan het einde steeds alle materiaal
en vivres konden en behoefden te worden medegevoerd ; haar
voortgaan zoude daardoor noodeloos vertraagd worden en het
getal dragers onevenredig groot moeten zijn. Bij het voorttrekken
zouden dus op verschillende punten depots moeten worden op-
gericht, om van daaruit längs het gekapte pad vivres op te voeren,
aldaar een deel van den voorraad voor den terugtocht te bewaren en
er eventuëel zieken en achterblijvers op te nemen. Waar nu voor
bewaking en beheer dier dépôts en voor geleide der voortdurende
transporten, een zelfstandig beleidvol optreden van kleine groepen
gewapenden een eerste eisch is, en door de Maréchaussées op
A tjeh aan dezen eisch steeds zoo ten voile voldaan wordt, werd
ten deze om hunne beschikbaarstelling gevraagd, onder mede^
deeling van de eventuëele reeds toegezegde medewerking van
den Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden.
De redenen ontvouwd om aan te toonen, dat zonder een
stoomschip het volvoeren der plannen niet wel mogelijk zoude
zijn, werden reeds hiervöor (pag. 11) opgegeven.
Wat het kleine stoomvaartuig betreft aan dit stoomschip toe
te voegen, dit werd onmisbaar geacht zoo voor sleepdienst van
prauwen en sloepen op de rivier, als voor hulp bij de opname,
voor rivieronderzoek, het opsporen van nieuwe rivieren, het aan
wal brengen van waarnemers en opnemers, het onderhouden van
gemeenschap uit zee met het punt van debarkement enz. ; en
zulks te meer, waar vroegere en latere reizen geleerd hadden,
dat zelfs schepen met matigen diepgang de geheele kust be-
westen en beoosten de zoogenaamde Pisangbaai slechts op grooten
afstand konden naderen.
In genoemd request werd tevens medegedeeld, dat naar aan-
leiding van hetgeen bekend was van de moessons op die kusten,
het vertrek der expeditie van Soerabaja —^ de plaats van uit-
rusting — in de 2e helft van Augustus zoude moeten plaats
vinden. Tevens, dat de duur van den landtocht op ongeveer 3
maanden werd berekend, 00k in verband met gegevens ontleend
aan den hie'rboven vermelden tocht van M a c G R E G O R naar het
hooggebergte van Britsch Nieuw-Guinea.
Was de datum van 16 Augustus vroeg genoeg voor beschikbaarstelling
van stoomschip en Maréchaussées, — om de detachee-
ring van den topograaf-leider werd reeds met ingang van 16 Juni
gevraagd. Alsdan toch kon de heer P. M. van zijn voorgeno-
men voöronderzoek van Nieuw-Guinea, te Soerabaja zijn terug-
gekeerd, en zoude dan, gezamenlijk met den leider van den landtocht,
aldaar de expeditie verder worden voorbereid en uitgerust.
Ten slotte werd nog gevraagd uit den landsvoorraad eenige
genees- en verbandmiddelen ten behoeve der expeditie te mögen
ontvangen en aan de deelnemers vrij vervoer over de Staats-
spoorwegen op Java te willen toestaan.
Het was niet weinig hetgeen aan de Regeering verzocht werd ;
maar waar eenerzijds het doel der expeditie zoowel praktisch
als wetenschappelijk was en de eventuëele resultaten ge-
heel den lande ten goede zoude komen, waar anderzijds door het
Genootschap zulke groote uitgaven voor aanschaffing van vivres
en materiaal, voor koeli-loonen, passagegelden in Indië en uit
Nederland, enz. zouden moeten worden o f reeds waren gedaan
daar werd de vrijmoedigheid gevonden aldus den steun van het
Gouvernement in te roepen.
Hier zij 00k met groote waardeering vermeld dat de Hoofd-
Agent der Kon. Paketvaart Maatschappij te Batavia, de heer
E dw. G. T ay lor, na aanzoek, een reductie van 25°/,, zoo op
vervoer van personeel als van materiaal verleende; door de
Directie van de Stoomvaartmaatschappij „Nederland” was reeds
vroeger een gelijksoortig günstige beschikking (15% reductie)
genomen; terwijl het Comité van Bestuur der N. I. Spoorweg-
Maatschappij te Semarang welwillend mededeelde dat van haar,
wat betreft eventuëele reductie of vrijstelling van vervoerkosten
over hare lijnen, dezelfde tegemoetkoming als bij de Staats-
spoorwegen zoude worden toegestaan, zou kunnen worden verwacht.
Bij aankomst te Batavia had de heer P. M. vernomen dat de
kapitein der Genie E. J. DE R ochemont tusschentijds naar
Magelang was overgeplaatst, en stelde hij dezen officier nu voor,
op zijn (P. M. ’s) doorreis naar Soerabaja-Mëraukë, elkander te*
Jogjakarta te ontmoeten, ten einde daar alsdan definitief om-
trent de aanvaarding van het leiderschap van den landtocht een
beslissing te nemen en bij de Regeering eventuëel de noodige
stappen te kunnen doen.
Te Batavia werd 00k door den heer P. M. aan de koeli-
quaestie d e . noodige aandacht gewijd, als betreffende een der
voornaamste factoren voor welslagen van de expeditie. Aanvan-
kelijk was in Nederland gemeend, dat, in navolging van hetgeen
door ivtc Gregor op zijn tochten in Britsch Nieuw-Guinea
was geschied, wellicht met Papoesche dragers, dus met menschen
uit het land zelf of van naburige streken, gewerkt zou kunnen