
veroorlove dezen hofifelijken term — met Nieuw-Guinea’s Zuid-
westkust, daar vertegenwoordigen de K a a r t e n I I I — V 1 1 de
resultaten, in lijn gebracht, van de volledige expeditie.
K a a r t I I I geeft toch de opname van de Etnabaai door den
luit. ter Zee 2e kl. J. J°. DE V R I E S ; en op plan B de geologische
kaart van het terrein beoosten de Etnabaai, samengesteld door
den mijnen-ingenieur C. M o e r m a n gedurende den Landtocht.
K a a r t I V geeft de zooveel mogelijke topographische verken-
ning van datzelfde terrein beoosten de Etnabaai, door den Leider
van den Landtocht, kapitein D E R O CH EM O N T . K a a r t V is het
resultaat der opvaart van de twee reeds genoemde rivieren door
denzelfden. K a a r t V I geeft den loop, der Digöel-rivier over de
gezegde stroomlengte van ca. 540 K.M., door den heer POSTHUMUS
M e y j e s . En K a a r t VI I , 00k van de hand van den heer M e y j e s ,
vat samen wat er tot Juni 1907 hier te lande bekend kon wezen
omtrent de zeekust en het binnenland van Nieuw-Guinea’s
Zuidwesten.
Over de K a a r t Ia, die eerst op 10 Mei 1908 werd afgesloten
en dus nog latere ontdekkingen kon bevatten, zie aan ’t slot.
Naast het intrekken van het binnenland beoosten de Etnabaai —
den Landtocht der expeditie - ä is dus het hoofdresultaat geweest
het ontdekken van de Oostbaai op 7 Oct. 1904;. en het belangrijk
bij resultaat de opvaart van de Digoel.
Over het eerste moet nu wat nader g e z e gd ; over de Digoel straks.
De ontdekking van de Oostbaai met de twee daarin uitmon-
dende hoofdrivierenIlSjlide Oetoemboewe, en de zgn. „Noord-
rivier” — heeft den grooten stoot gegeven tot alle verdere ver-
kenning van Nieuw-Guinea’s Zuidwestkust.
De beide riviermonden-zelf rvaren weliswaar reeds uit de verte
waargenomen op 30 Mei 1828 door de korvet Triton, die zooveel
verdienstelijks heeft verricht aan deze toenmaals nog geheel
wilde .kust, en hare mondingen -B uitdrukkelijk vermeld als „twee
openingen van rivieren” — waren zelfs bepaald op resp. 50 31x/3'
Z .B . & 138° 92/3' O. L., en 50 24 2/3' Z .B . & 138° n 1/, O. L. *);
1) J. M o d e r a : „Verhaal van eene reize naar \en längs de Zuid-Westkust van
Nieuw-Guinea gedaan in 1828, door Z. M. Corvet-Triton, en Z.M. Coloniale Schoener
de Iris” , Haarlem 1830, met Kaart; zie daar p. 43. Wat de lengten en breedten
in dit boek en op die kaart aangaat, moet vooral gelet op de mededeeling van
M o d e r a , p. 2, dat bij de terugreis „bij het doorsnijden van den meridiaan van
Banda” de tijdmeters door den daarmee belasten zeeofficier t e r B r ü g g e n H u g e n h o l t z
werden geverifieerd, en daarnaar de te voren op Nieuw-Guinea’s kust bepaalde
lengten alle verbeterd. Met „eene lijst dezer verbeterde -lengten”^ zegt M o d e r a dan
hetgeen een klein beetje meer binnenwaarts is dan de tegenwoordige
monden van Oetoemboewe en Noord-rivier J); omdat er natuurlijk
in de sedert verloopen 80 jaar heel wat aanslibbing naar zee toe
heeft plaats gehad. Maar na 1828 had men nooit iets meer van
die „twee openingen van rivieren” vernomen,.evenmin als van
den even bewesten daarvan, op dienzelfden dag oök door de
Triton geconstateerden „hoek, die zieh mede als de opening eener
rivier voordeed” 2), op 5° 21' Z.B. en 1370 53%' O.L., welke pas
door de opvaart van Ass.-Resident R. L. A . H e l l w i g : in April
1907 gebleken is almede een flinke stroom te wezen, de „Hellwig-
rivier ; terwijl de derde in de Oostbaai uitmondende rivier, de
zgn. „Noordwest-rivier” , door dienzelfden Ass.-Resident in die-
zelfde maand het eerst werd opgevaren 3).
Het was dus een groote vondst, dat men op 7 Oct. 1904 de
Oostbaai ontdekte, en in haar uitmondend de twee rivieren door
de Triton in 1828 gesignaleerd, plus nog die derde, welke de
Triton niet bespeurd had. Men vond hier alles wat men wenschte,
op een zeer zwaar.wichtig punt na: een prächtige baai; minstens
twee mächtige rivieren die vroegen om opgevaren te worden ;
goede ankerplaatsen; maar helaas . . . een vijandige, zelfs drei-
gende, en welhaäst tot daden van roof en vijandschap overgaande
bevolking. Men lag aan de poort der veste, dat voelde ieder
bij intuitie; maar daarachter . . . . ?
Men weet, wat gebeurd i s : men is niet binnengegaan. De
Commandant der Flamingo, de luit. ter Zee ie kl. F. S m i t achtte
00k, werd de kaart vervaardigd (door den zeeofficier B o e r s en hemzelven); en hij
voegt uitdrukkelijk toe : „Ook alle lengte- en breedte-opgaven, die in het verhaal
voorkomen, zijn uit die lijst overgenomen, zoodat men die gerust voor de wäre
kan aannemen” (p. 3). Inderdaad blijken de plaatsbepalingen van de Triton, bij
na(lei Studie, ^xoogst nauwkeurig te zijn geweest.
1) Tegenwoordig zijn die resp. (gemeten naar Kaart N°. XIII in de November-
afl. van Tijdschr. Aardr. Gen. XX IV , 1907 ): 50 3 4 '/ / Z.B. & 138° 7'// O. L., en
5° 30' Z .B . & 138° 4' O. L. Uit de vergelijking dezer gegevens blijkt nader —-
want op de plaatsbepalingen der Triton mag (zie boven) vertrouwd worden i«. dat
de „Noord-rivier” m66r is aangeslibd sinds 1828 dan de Oetoemboewe; 2». dat
de „Noord-rivier” dus een mächtiger stroom is dan de andere, en tevens ook meer
slib afvoert; 3». dat die aanslibbing van de landtong tusschen beider mondingen
plaats. heeft naar. het Zuidwesten; welk laatste weer uitstekend rklopt met den aan
deze Zuidwestkust loopenden vloedstroom (zie de K a a r t R ), zoodat ook een deel:
van het slib der Oetoemboewe bezinkt in de richting van het slib der „Noord-
rivier’’, en dit laatste dus nög vermeerdert.
2) M o d e r a (1830), p . 43.
3) Zie Tijdschr. Aardr, Gen. 2e S., X X IV (1907), p. 851— 854; en zie de bij.
behoorende Kaart XIII aldaar, door den heer K. M. v a n W e e l .