
slechts 17 M. boven zee ligt, werd deze overgestoken, en nu
geruimen tijd de linkeroever gevolgd, door laag, moerassig rivier-
alluvium. Alleen een topje, Oeroeka, van + 50 M. hoogte steekt
op een punt uit dit alluvium omhoog, maar op het voetpad was
alleen klei te zien; wellicht bestaat dit heuveltje reeds uit schiefers.
Op het punt waar de Omba-rivier eene scherpe ombuiging naar
het Zuiden maakt (zie K a a r t IV) werd deze rivier verlaten, daar
we oostelijk wilden doordringen, en vervolgden eerst een linker-
zijtak, en toen den voet van het gebergte, dat geheel uit schiefers
bestaat. Op het eerste punt, waar wij het gebergte naderden,
werd van vaste lagen een monster kleischiefer (N°. 2y) verzameld.
Noordelijk van dit punt liggen reeds toppen van 515 en 775 M.
hoogte. Op het punt waar de bovenloop van den genoemden
linkerzijtak der Omba-rivier werd gesneden, werden van vast
gesteente en van rolstukken N°. 28— 36 verzameld, volgens mijne
aanteekeningen alle bestaande uit schiefers, kalk, kwartsconglo-
meraten en gangkwarts. Zij werden echter bij het transport naar
de Etnabaai met N°. 27 door onwillige koeli’s weggeworpen.
De schiefers hebben eene West-Oostelijke richting met een
Noordelijke helling. Gemeten werd: R =: 90°, H = i 2 ° Nöord.
Van dit punt volgde ik in oostelijke richting den voet van
het gebergte, terwijl DE Rochemont de meting in zuidelijke
richting naar de Aroe-rivier en vervolgens längs deze rivier in
oostelijke richting voortzette.
Hier werden verzameld: de N°*. 37-— 44 van groote blokken
en van vaste lagen. Bij eene excursie, die ik een weinig noorde-
lijker in het gebergte deed, was ik zoo gelukkig in schiefers
een ammoniet (N°. 45) te vinden, helaas niet best bewaard, maar
die volgens Prof. Dr. G. Boehm toch waarschijnlijk op een boven-
jurassischen ouderdom voor deze lagen wijst. Hierachter op
p. 4093-41° volgt zijne beschrijving van dit fossiel, met afbeelding.
De schiefers (N°. 47) hebben hier het gewone uiterlijk en
sluiten lensvormige lichamen van kristallijnen kalksteen (N°. 46) in.
Verder oostelijk nadert het gebergte de Aroe-rivier steeds
meer; op het punt waar deze rivier bereikt werd en waar ik
weder met DE ROCHEMONT samenkwam, werd het z.g. „Aroe-
bivak” opgericht, dat niet meer dan 75 M. boven zee ligt. Een
weinig bewesten dit bivak werd aan schieferlagen gemeten:
R = n o ”, H = 1 o’ Noord. Ten noorden van het bivak verheft
zieh het schiefergebergte zeer steil tot 250 M., dan flau wer tot
600 M .; verder noordelijker liggen toppen die 1200 tot 1500 M.
hoogte bereiken. Aan de overzijde (linkeroever) der Aroe-rivier
loopt het zwaar begroeide terrein flauw op naar een kam met
toppen van 500 tot 800 M. hoogte.
Bij het Aroe-bivak komen overal vaste schieferlagen voor, die
weder kristallijne kalklenzen (N°. 60) insluiten. Ook werd hier
kwarts (N°. 59) van een gang in de schiefers verzameld; de gang is
1.50 M. dik. In de rivier liggen talrijke rolstukken, hoofdzakelijk
van schiefers (N°. 51 en 53— 56) en kwartsiet (N°. 49 en 50),
benevens enkele van dioriet (N°, 48 en 5^)- Sommige van die
schiefers hebben zijdeglans en hebben het uiterlijk van zeer oude
schiefers, hetgeen echter ook aan contactwerking met eruptieve
gesteenten kan toegeschreven worden.
De Aroe-rivier stroomt van het Aroe-bivak in hoofdzakelijk
westelijke richting naar de Omba-rivier.
Van het Aroe-bivak werd eerst de Aroe-rivier in nagenoeg
oostelijke richting gevolgd tot aan een punt, dat 164 M. boven
zee ligt. Verzameld werden hier: kwartsiet (N°. 57) en schiefer
(N°. 58) van vaste lagen, een kwartsconglomeraat-rolstuk (N°. 61),
een kalksteen-dito (N°. 62), een kleischiefer van aanstaande schieferlagen
(N°. 63). Hier werd gemeten R = 90°, H = 70°, dus veel
steiler dan op de vorige punten. Bij een hier te voorschijn
körnende warme bron werd verzameld een kalktuf (N°. 64). Op de
terugreis werden hier nog rolstukken van een gesteente N°. 66 en
67 gevonden, die uit een andalusiethornfels ,bleken te bestaan.
Van het genoemde punt (164 M. boven zee) begon de steile
klim in het schiefergebergte, afwisselend in noordoostelijke en
oostelijke richting, eerst onafgebroken klimmende tot 1200 M.,
dan dalende tot 835 M. naar een zijtakje van de Aroe-rivier,
ten slotte weder stijgende tot 2017 M. boven zee, het verste
door ons bereikte punt. Het pad voert steeds over schiefers,
die aan de oppervlakte zeer verweerd zijn. In een zijtakje van
de Aroe-rivier (835 M.) werd nog een kwartsconglomeraat
(N°. 65) verzameld.
Onze tocht nam op het punt 2017 M. hoogte een einde; van
dien top valt het gebergte in alle richtingen steil naar beneden,
doordat de Aroe-rivier zelf of een hoofdzijrivier, hier een noor-
delijken loop heeft; om de verder oostelijk liggende toppen van
1800 tot 2100 M. hoogte te bereiken, zouden wij dus eerst wellicht
± 1500 M. naar die rivier hebben moeten afdalen, hetgeen
zeker lästig, maar wel niet onmogelijk zou geweest zijn. De
hoofdoorzaak der beeindiging van den tocht was echter het weg-
loopen van alle koeli s (op twee na), zoodat aan een verder
doordringen niet te denken was.