
tocht verder voort te zetten. Het andermaal met de geheele
„sleep” te probeeren, zou hoogstwaarschijnlijk weder op teleur-
stelling uitloopen; een deel der tochtgenooten zoude dus met
een paar sloepen hier moeten achterblijven.
Het resultaat der beraadslagingen was, dat de stoomsloep en
jol met aile passagiers, vefmeerderd met een dekking van een
paar militairen, de reis zouden vervolgen, zoo weinig mogelijk
barang medenemende, en voor 4 à 5 dagen van vivres en kolen
voorzien. Binnen dien tijd hoopte men toch zeker de bergen in
’t zieht te krijgen, en nadere bizonderheden omirent den boven-
loop der rivier te hebben kunnen verzamelen. In het kamp zoude
het bevel aan een onderofficier worden toevertrouwd, en bij hem
de grootste helft van het détachement en van de dwangarbeiders
achterblijven; aan den 2en stuurman zou de hoede over barkas
en vlet worden toevertrouwd, en hij zieh verder voor eventuëele
verdediging met dien onderofficier hebben te verstaan.
Dus morgen weder „voorwaarts” ! Dien achtermiddag was daarop
ieder die mee zou gaan hoopvol aan het werk, om door doel-
matige overpakking zooveel mogelijk gewichts- en ruimtebesparing
te krijgen; een lichaamsbeweging, die met een loopje heen en
weer in het ruime bivak, een niet-onwelkome reactie gaf op het
urenlang stilzitten in de sloepen gedurende de laatste dagen.
Tevergeefs werd gehoopt voor donker door beklimming van een
of anderen hoogen boom uitzicht naar den horizon te verkrijgen:
al bleef het droog, er waren overal laag neerhangende wolken,
die allen kijk benamen en het nemen van peilingen belett’en.
De rivier steeg dien dag weinig, de stroom. bleef dezelfde, drijf-
hout werd niet bespeurd ; alles liet zieh dus tegen morgen hoopvol
aanzien. Voor het eerst kon hier, evenais den vorigen nacht,
zonder klamboe geslapen worden; oök een teeken dat hooger
terrein bereikt was.
Met dag van 11 April was de eerstè gang naar de tijdelijke
peilschaal aan den oever, om te zien of de stijging van de rivier
had opgehouden. Maar ’t bleek helaas anders, want weer was
het watep 3 voet gedurende den nacht gerezen en weer leek de
stroomsnelheid sinds gisteren te zijn toegenomen.
De Ie stuurman YKEMA, als verantwoordelijk voor de navi-
gatie in dezen hebbende te beslissen, maakte onder de gegeven
omstandigheden bezwaar om verder te gaan, daar hij meende
dat mogelijk een bandjir op komst was, al kondigde deze dan
voorloopig zijn komst door drijfhout als anderszins nog niet aan.
In het kamp had het dien nacht niet geregend, wel geweerlicht
en geonweerd ; in het Noorden hingen nog steeds zware luchten.
Evenmin achtte hij het geraden beter gelegenheid hier af te
wachten. Deze kon toch uitblijven, de snelheid van den stroom
zoude dan nog toenemen en het stroomafwaarts gaan met een
sleep van vier sloepen in dat geval te zorgelijk worden.
Tot den terugtocht moest dus worden besloten. Welk andere
naam was aan dit bivak te geven dan: kamp K e e r w e e r ?
want hield die niet — behalve de teleurstelling — tevens een
belofte in voor de toekomst?
Uit latere berekening bleek, dat tot aan het op 10 April des
voormiddags bereikte punt, de Digöel ± 290 zeemijl (± 54° K. M.)
was opgevaren; de breedte en lengte waren hier 5°49'6 en 140° 15's.
Dieper dan ooit te voren was men dus hier in het binnenland
van Ned. Nieuw-Guinea doorgedrongen.
d. De terugreis met de sloepen.
Door het bespreken van den toestand, en het tengevolge van
den terugkeer noodig geworden överladen der sloepen, was het
ruim 8 uur geworden voor de flotielje den i i en April kon ver-
trekken.
Voor het laatst werd nog een kort oogenblik stroomopwaarts
gestoomd, ten einde op die wijze de „sleep” te kunnen vormen
om daarna — eenmaal in goede orde achter elkaar varende ¡gl l
te draaien en den terugtocht te aanvaarden. Voor dit draaien
met zoo’n langen trein, was ruimte noodig; eerst werd dus de
bivak-oever gehouden en daarop begon de stoomsloep in wijden
boog de rivier over te steken en zeewaarts te sturen; de over-
liggende oever werd daarbij vrij dicht genaderd.
En nu geschiedde er iets zeer vreemds en onverwachts. —
Nauwelijks was toch de kop der stoomsloep ôm en begon de
jol haar in die richting te volgen, of plotseling sprong aan den
over-bivak-oever een bende inboorlingen uit de rimboe te voor-
schijn, onder het aanheffen van een vervaarlijk gehuil en geschreeuw
en het zwaaien met bogen en speren. Naar gissing was het een
20.à-30-tal, wellicht meer nog, maar de kleine open ruimte waarop
zij te voorschijn waren gekomen, liet voor grooter aantal aan de
waterzijde geen plaats over.
Van hun coup de théâtre hadden ze alle eer, want iedereen
in de sloepen werd er ten zeerste door verrast. Er was niemand
die bij het oversteken en het dichter naderen van dien oever