
r r TTabel X’ die slechts gemiddelden geeft, blijkt dat Gröep
I, II, III, ten minste wat de mannen betreft, bij wie de meeste
metingen konden gedaan worden, vrij wel overeenkomende gemiddelden
der lichaamslengte hebben; en dat dergelijke overeen-
komst ook bestaat tusschen de groepen IV en V . De groepen
I, II en III bevatten bewoners van het meer Zuidelijk gelegen
deel der kust: MSraukg, Mimika en Etnabaai; terwijl groep IV
(Fakfak), en groep V (de bevolking van het eiland Wamar)
meer de bewoners van het Westelijk deel vertegenwoordigen.
De bevolking schijnt naar het Westen toe te veränderen, wat
niet alleen uit het verschil in lichaamsgrootte direct blijkt, doch
ook uit aspect en habitus is waartenemen. Het verschil van
beide bevolkingen blijkt het duidelijkst uit de gemiddelden der
groepen I, II, I I I en die der groepen IV en V. Van de eerste is
toch de gemiddelde grootte der gezamenlijke mannen (69 personen)
166.2 en van de laatste daalt de grootte (15 personen) op 155.6.
Verder blijkt dit verschil nog uit de lengte der grootste personen
van iedere groep. Ik vond daarvoor n.l. bij groep I, 179 cM.,
bij groep II, 172.7 cM., bij groep III, 177.5 cM., terwijl groep
IV, J59-9 cM. en groep V, 160.8 cM. aangeeft.
Ook de vadem is bij de laatste 2 groepen niet onbelangrijk
minder dan bij de eerste 3. De aanzienlijke spanwijdte komt
wel in hoofdzaak op rekening van de zeer lange extremiteiten
die deze lieden bezitten, en niet op die der schouderbreedte,
wat uit later volgende tabellen blijken zal.
De beschouwing van Tabel Ia leert, dat de maten hier niet
veel van die van Tabel I, groep I, II, en III verschillen, al is
ook het versqhil tusschen lichaamslengte en spanwijdte bij groep
III en IV van Tabel Ia geringer dan de door mij gevondene.
Uit de meetlijsten, door Dr. v a n d e r S a n d e in het reeds ge-
noemde Ille Deel der Wichmann-expeditie gepubliceerd (1907),
ziet men op p: 345— 346, dat de mannen van de Merauke-groep,
die van de Humboldtbaai en van het Sentani-meer zoowel in
lichaamslengte als in vademwijdte overtreffen. Zijnde deze resp.
voor mannen aldaar 163.3 en 159-7 ; 175.4 en 169.1 c.M.
Nog moet hier vermeld worden een opgave bij D e n i k e r '),
waarin opgegeven wordt voor de gemiddelde grootte van 142
Papoea s van Nieuw-Guinea in het algemeen 1.64 M.
In de tweede Tabel zijn de gemiddelden der bovenste extre-
1) J. D e n ik e r . Les races et les peuples de la terre, Paris 1900, bl. 662.
miteiten als geheel en de onderdeelen er van medegedeeld. Slechts
voor de eerste groep heb ik de geheele armlengte opgegeven, om-
dat voor de andere groepen de cijfers der handlengten ontbreken.
De personen-cijfers betreffen den regel waar zij achter staan;
wijkt het cijfer hiervan af, dan wordt het tusschen haakjes achter
het getal gezet. De relatieve cijfers drukken altijd uit de ver-
houding van de absolute maten tot de lichaamslengte.
T a b e l II. B o v e n s t e E x t r emi t e i t .
Groep.
Totale
lengte.
Boven- plus
onderarm. Bovenarm. Onderarm. Handlengte. Aantal
gemeten
Abs. Rel. Abs. Rel. Abs. Rel. Abs. Rel. Abs. . Rel. personen.
I. M. 80.0 47.8 61.6 36.8 32.9 19.7 28.7 17.2 18.4 (27) 11.0 46
V. 75-3 48.0 57.6 36.7 30.6 19.4 27.0 17.2 17.7 (11) t i -3 16
II. M.. 62.8 38.3 33-7 20.5 29.1 17.7 14
V. 55.0 36-5 29.8 19.7 25.2 16.7 2
III. M. 59-4 36.1 31 -8 . 19-3 27.6 16 7 9
V. 57-2 37-6 m 20.8 25-5 16.7 1
IV. M. 56.4 36.2 29.4 18.8 27.0 17-3 10
V. M. 54.1 34-6 29.4 18.8 24.7 15-8 5
V-. 53-8 36.1 30-5 20.5 23-3 15.6 1
Uit deze tabel blijkt evenals uit de voorafgaande Tabel I, dat
de groepen I, II en III overeenkomst vertoonen en gezamenlijk
zieh tegenover groep IV en V laten stellen, want de lengte van
boven- -j- onderarm b.v. bedraagt bij de mannen der eerste
drie groepen 61.6, 62.8 en 59.4 cM. terwijl deze getallen bij
groep IV en V lager zijn, n.l. 56.4 en 54.1. De cijfers, die de
verhouding van de extremiteiten-lengte tot de lichaamslengte
uitdrukken zijn nog al afwisselend, hoewel het toch den indruk
maakt, dat de personen met grooter statuur niet alleen absoluut,
doch ook relatief langer extremiteiten bezitten. Verder schijnen
ook de vrouwen relatief iets langer boven-extremiteiten te bezitten
dan de mannen. Doch het verschil is zoo miniem n.l.
2 mM., dat het wel niet in aanmerking komt. Dat deze menschen
in het algemeen lange armen hebben, is aan de meeste bezoekers
opgevallen, en heeft mij en mijne medereizigers steeds getroffen.
Ik heb bij een aantal metingen door mij bij Rotinezen, Sasaks,
Baliers en Javanen verricht, de armmaten met die der Nieuw-
Guineers van groep I, II en III vergeleken, en bevonden, dat