
zieh niet verantwoord, o. a. na den prikkelenden roof aan boord
van het tijdelijk onbewaakt gebleven stoomvaartuigje Anna
op io Oct., deze al meer en meer dreigend optredende Oostbaai-
inlanders te trotseeren. Zie het verhaal van het hier tusschen
7 en 14 Oct. gebeurde in het A l g em e e n V e r s l a g van den
heer Meyjes, p. 65— 73, en in het B i z o n d e r V e r s l a g van
kapt. DE ROCHEMONT, p. 212— 222.
Maar al heeft men dan van de Oostbaai moeten teruggaan,
de goede weg naar binnen wàs daardoor geyonden. De eerste
opvaart van Oetoemboewe en Noord-rivier door den Ass.-Resident
HELLWIG bovengenoemd, met het reeds vermelde Gouv.’s-Mar.
S.S. Valk, gezaghebber de heer J. H. Hondius VAN HERWERDEN,
in Oct. 1906 '), bewees ten volle de goede bevaarbaarheid van deze
twee stroomen een heel eind het binnenland in, en gaf zoo den
weg aan voör de tweede expeditie naar het Hooggebergte, onder
leiding van Mr. H. A. L orentz, uitgerust door de Maatschappij
ter Bevordering van het Natuurkundig Onderzoek der Ned.
Kolonien, en het „Indisch Comité voor Wetenschappelijke Onder-
zoekingen” , welke op 2 Mei 1907 de Oostbaai bereikte, de „Noord-
rivier” dadelijk invoer, en na een expeditie van 6 maanden
op 15 Dec. d. a. v. te Soerabaja is teruggekeerd; na als hoogste
punt een top (den Valk) van het Hellwig-gebergte beklommen te
hebben tot ca. 2300 M., op ca. 40 29' Z.B. en 138° 40' O.L. 2).
Dat is dus op ca. 27 K.M. hemelsbreedte, ruw geschat, recht
Zuid van dien lageren Sneeuwtop — gelegen op 40 151 /2' Z.B. en
138° 40s/3'O . L. — , die het eerst den i6en Dec. 1904 werd waar-
genomen door den heer Hondius van Herwerden bovengenoemd,
en in 1907 den naam kreeg van „W i 1 h e lmi na - t o p ” 3);
en ongeveer 180 K.M. in hemelsbreedte nog verwijderd van den
tot nog toe hoogsten Ca r s t e ns z - t o p van ca. 5500 M.
Door een zéér merkwaardige coïncidentie heeft dus — indien
men dien hoogsten Sneeuwtop als voorloopig einddoel erkent van
alle expedities, welke nog naar Ned. Nieuw-Guinea zullen uitgäan — .
1) Tijdschr. Aardr. Gen. 2e S., XX IV (1907), p .‘ 178— 199; met Kaart en Platen.
2) De 138° 40' zijn rnw-weg geschat naar de opgaaf in het reeds genoemde
Bulletin N°. 56 1 (versehenen 24 Dec. ’07) p. 11 dat het uiterste kamp op den
kam van het Hellwig-gebergte „vermoedelijk gelegen (was) op 40 29' Z.B., in rechte
lijn verwijderd vap de Oostbaai 76 E.M. of 137 K.M.”
3) Deze ligging van den Wilhelmina-top naar het laatste (in begin Juli 1908)
versehenen Bulletin N°. 58 der Mij. t. Bev. v. h. Nat .Ond. d. Ned. Kol., p. 39;
ovefeenkomstig de afbeelding van dien top, met plaatsbepaling, toegevoegd aan het
in Maart ’08 versehenen Bulletin N°. 57.
kapt. D E R o c i- IEM O N T in Jan. 1905 op iets lagere hoogte (2017 M.)
haast op denzelfden afstand hemelsbreed gestaan vah dat uiterste
d°el, a l s M r . L o r e n t z den sen Sept. 1907, toen hij zijn hoogste
punt bereikte (ca. 2300 M.) op een top van het Hellwig-gebergte. *)
Behoeft het nog verder beredeneerd te worden hoe moeilijk
het doel der Zuidwest Nieuw-Guinea-expeditie te bereiken was,
toenmaals in 1904, waar men met zijn schepen — een kleine
flottielje: de Flamingo, de Anna, de Valk-, een enkelen keer
vermeerderd (zie o .a . p. 58, 62) met de Arend en de Pionier —
lag voor eene zooveel minder bekende kust?
Alleen zeer te bejammeren is het, dat de O e t ä k w a (5° Z.B.,
I 37° *3 O.L.), waar men op 24 Sept. 1904 samenkwam, in de
hoop vandaar zonder te veel bezwaar op te kunnen rukken2),
na het nader onderzoek (28 Sept.— 3 Oct.) toch verworpen moest
worden. Rn vooral, dat, nadat daarop de Oostbaai met haar
rivieren was ontdekt, maar deze om aannemelijke reden en niet
werden ingevaren, en men vandaar den I4<=n Oct. vertrok, niet
teruggekomen kon worden op het resultaat van het zesdaagsch
onderzoek naar den bovenloop der Oetäkwa: „dat kapitein DE
R o c h e m o n t verklaarde het met deze rivier, wat landingspunt
betreft, „desnoods” te kunnen doen” (p. 63). Trouwens, meer
westelijk hoopte men een betere gelegenheid te vinden, en stoomde
daarom naar de Mimika, waar men zeker wist een welwillend-
gezinde bevolking aan te treffen.
Doch het nautische bezwaar van niet behoorlijk te kunnen
lossen op een zoo aan branding blootgesteld strand, met onvol-
1) „Het kamp [op het Hellwig-geb.] was gelegen op j-_ 2170 M Den volgenden
dag, den 5den September [1907], begaf i k [n.l. Mr. L o r e n t z ] mij onder eene
hevige regenbui met 2 koelies naar een naar schatting ± 1 5 0 M. hooger gelegen
top ’ (Bulletin N°. 56, I.e.). Dat is dus: een geschalte hoogte van 2320 M. Het zou
kunnen zijn, dat deze schatting te laag blijkt; verg. toch p. 305 hierachter, daar
het mterste bivak-DE R o c h e m o n t volgens den aneroide-barometer op 1900 M. lag
doch bij meting bleek op 2017 M. te liggen.
2) De mond der Oetäkwa (eerder „Tania” ) was ontdekt in Sept. 1903 door de
van Boom, gezaghebber de heer W .d e J o n g , met den Ass.-Resident ICroesen aan
boord. Ten -behoeve der Zuidwest Nieuw-Guinea-expeditie was zij daarop eerst van
S 7 Mei 04 weder aan de monding bezocht door den heer Meyjes »lb der
t T L (zie p, 2.7 en 202, noot), en daarop nader verkend (00k per Lombok, van
Märaukä uit) door Contr. Seyne K o k en Luit.. O n vleE van 9— 12 Sept. ’04 (zie
p 59— 60). Hoever men toenmaals de Oetäkwa is opgegaan, blijkt niet bepaald: maar,
volgens de gegevens van p. 60 („6 voet” diepte aan ’t eind van den 2en dag
stoomens) gecombineerd met K a a r t V, is men wel gekomen tot de zandbank in
den bovenloop waar 6 staat, een weinig zuidelijker dan het in Oct. d. a v
bereikte punt.