
vrouwen ook 17.0, terwijl de grootste hoofdlengte bij de
mannen 20.0, bij de vrouwen 19.0 bedroeg. Wat de hoofd-
breedte betreft waren de kleinste cijfers 13.2 resp. 12.5, de
grootste 16.5 resp. 14 .4 .
Bij vergelijking van groep I met de mannen van de Humboldtbaai
en van het Sentani-meer, blijkt de schedellengte van groep I iets
kleiner, de schedelbreedte ook doch zeer weinig kleiner te zijn.
De beschouwing van Tabel XIa (maten van C h a l m e r s ) leert,
dat de is te groep een kleine hoofdlengte heeft, de drie overige
groepen een groote hoofdlengte; en uit de serie der componenten
blijkt, dat de kleinste hoofdlengte bij een der personen van de
is te groep 16.5, de kleinste hoofdlengte van de drie andere
groepen 17.8 bedraagt. De grootste hoofdlengte der iste groep
bedraagt 18.1, die der andere groepen 20.0. Wat de hoofdbreedte
betreft, waren de kleinste cijfers voor de iste groep 13.6, voor
de drie andere groepen 13.3, de grootste voor de is te groep 15.2,
voor de drie andere groepen 14.9.
Behalve de in Tabel XI gegeven maten bepaalde ik ook van
24 mannen en 11 vrouwen uit groep I de oorhoogte en vond als
gemiddelde bij de mannen 13-0 en bij de vrouwen 11.9.
Als men een kromme ontwerpt van de hoofdlengten, dan
schijnt die wegens het betrekkelijke kleine aantal maten vrij
onregelmatig. Toch laat zieh bij de mannen een top zien bij
18.5, bij de vrouwen een bij 18.0. Een kromme der breedte-
maten is zoo onregelmatig, dat geen bepaalde top verschijnt.
Over den Index cephalicus geeft de volgende tabel licht.
T a b e l XI I . I n d e x c e p h a l i c u s .
100 X breedte van den schedel
lengte van den schedel
Groep. Index. Aantal
personen.
I. M. 75-19 46
V. 75-56 16
II. M. 75-30 14
V. 76.15 2
III. M. 75-53 9
V. 81.54 1
IV. M. 76.63 10
V. M. 78.78 5
V. 77-78 1
Hieronder laat ik in Tabel XID den Index der lijst van
C h a l m e r s volgen.
T a b e l X I D .
G r o e p . Index. Aantal
personen.
1. Kiwai. 83.0 J 9
2. Maipua. 70.0 6
3. Orokolo. 76.3 17
4. Toaripi.
77-7 16
(Motumotu).
Zooais reeds uit de tabellen van de absolute maten was te
verwachten, blijkt ook in Tabel XII de 5<Je groep een hoofd-
vorm te bezitten, die meer van de overige afwijkt; want de
gemiddelde Index van de personen, die de iste tot de 3<le groep
vormen, bedraagt ongeveer 75; bij de 4<le groep, dat zijn de
personen die het meest Westelijk wonen, is de Index iets hooger.
Echter schijnt toch aan de geheele Zuidkust van Nieuw-Guinea
een duidelijke Dolichocephalic te bestaan. In tegenstelling hier-
mede waren de vijf mannelijke personen van Dobo minder
dolichocephaal. De laagste Index, dien ik bij de mannen van
de eerste drie groepen vond was 60, de hoogste 85; bij de
vrouwen schommelden de waarden tusschen 67 en 82. De kromme
die ik van de Indices ontwierp neemt een weinig regelmatig
verloop. Ze begint bij 69 en stijgt regelmatig tot 73. Dezen
Index vond ik bij 8 mannen en hetzelfde was nog het geval
voor de Indices 74, 76 en 78; daarna daalt de kromme steil.
Bij uitgebreider materiaal zal zieh nog wel een top vormen
tusschen 73 en 78, die misschien niet ver van de gevonden
middelwaarde: 75 liggen zal.
De gemiddelde Index der 16 kinderen van Merauke bedroeg
77.87.
De Index der mannen van de Humboldtbaai en van het Sentani-
meer is zeer weinig grooter, dus is hun langhoofdigheid iets minder.
Bij de beschouwing van Tabel XID (C h a l m e r s ) blijkt bij de
Kiwai-groep eilanders dus — een opvallende brachycephalie; bij
deze groep hebben 14 van de 19 een Index van 82 of meer;
de grootste 92. Bij de 3 overige groepen (kustbewoners) bestaat
dolichocephalie, het sterkst bij de 2^e (Maipua-) groep.
De mogelijke verklaring hiervan wordt bij C h a l m e r s aldus
gegeven: de dolichocephale, längs de kust wonende Papoea’s,