
Wat betreft den eerstvolgenden gang van zaken, zoo zal de Vertegenwoor-
diger zieh per keerende Valk naar M£rauk£ begeven en van daar niet vöör
begin van December op de kust terug kunnen zijn. Tot zoolang heeft de
Commandant van H. M. Flamingo zieh bereid verklaard in zijn plaats met den
Leider vnd. zieh te verstaan omtrent de belangen der expeditie. Met het
nemen van bizondere, ingrijpende maatregelen zal de terugkomst van den
Vertegenwoordiger worden afgewacht. . . . . . . . . . . . . .
(Volgden nog eenige bizonderheden over de terugkomst op de kust van den
Vertegenwoordiger, enz.)
De expeditie was thans geland en maakte zieh nu gereed om
den opmarsch te beginnen; met dit laatste te wachten tot de
op Kei gereedstaande koeli’s zouden zijn aangevoerd, achtte
kapitein DE R o c h e m o n t niet noodig. Ook maakten de gerust-
stellende berichten omtrent de bevolking in het binnenland het
mogelijk om op te rukken, vöör het nog te Merauke achterge-
bleven gedeelte der dekkingstroepen in de Etnabaai zoude zijn
aangekomen.
De heer P. M. kon intusschen nog niet met de Flamingq de
astronomisch-hydrografische kustopname beginnen, daar dit schip
in de eerste plaats, na zijne lading gelost te hebben, de boven-
bedoelde koeli’s van Kei zoude moeten halen, om vervolgens de
nog op Dobo aanwezige expeditie-vivres naar de Etnabaai over
te brengen. Een tweetal weken zoude voor een en ander allicht
noodig zijn. — De Anna onder bevel van den luit. ter zee DE
V r i e s , zoude inmiddels met de opname der Etnabaai beginnen;
de sergeant-stuurman J a n s werd, voor hulp bij dit werk, daar
aan boord gedetacheerd.
In verband hiermede besloot de heer P. M. tusschentijds met
de Valk mede naar Merauke te gaan, om met het Bestuurshoofd
aldaar in persoon te bespreken öf, en zoo ja wanneer, in de
körnende tijden door de Valk nog assistentie zoude kunnen
worden verleend. Zoude dit voorloopig niet kunnen plaats hebben,
dan kon de heer P. M., voor terugkeer naar de Z. W.kust, ge-
bruik maken van den mailstoomer die einde November voor het
laatst van Merauke rechtstreeks naar Dobo en Ambon zoude
vertrekken; met begin 1905 zoude deze dienst toch worden op-
geheven en hiermede de eenige geregelde verbinding tusschen
Merauke en de Etnabaai (via Dobo) komen te vervallen.
Een voorname reden om zieh bijtijds te verzekeren van de
hulp van een groot schip — hetzij van den Gouvernementsstoomer
van Z. Nieuw-Guinea, hetzij van dien van Ambon — was, dat de
Flamingo slechts tot half Februari ter beschikking der expeditie
was gesteld, daar men destijds meende dat de landing in de tweede
helft van September zoude geschieden. Nu dit laatste pas half
November had plaats gegrepen, en de tocht 3J maand wellicht
4£- maand zoude duren, was de aanwezigheid van een schip op
de kust, tot einde Maart, onontbeerlijk; of de Flamingo, en
vooral ook haar marine-bemanning, zoolang gemist kon worden,
was daarbij geheel onzeker.
IX. V ER R ICH T IN G EN T E R ZEE, G ED U R EN D E H E T IN
GANG ZIJN V A N DEN L AN D TO CH T .
Nadat alle zaken in de Etnabaai geregeld waren, vertrok de
heer P. M. 15 November aan boord van de Valk naar Merauke.
Bij den waterval aan den ingang der baai werd 50 ton zoetwater
geladen en daarna naar Dobo gestoomd voor aanvulling van den
kolenvoorraad. Het voornemen was van daar via Mimika de terue-
reis te maken, om hier den nog steeds medereizenden Radja van
Mimika af te zetten. Wel had deze er op aangedrongen mede
naar Merauke te gaan, om den „Grooten Heer” aldaar te be-
zoeken, maar het werd beter geacht aan zijn verzoek niet te
voldoen; ten eerste niet met het 00g op zijn achteruitgaanden
gezondheidstoestand, en voorts wijl het onzeker was of de Valk
binnenkort weder de Z. W. kust zoude opgaan en alsdan in de
gelegenheid zijn hem op Mimika terug te brengen.
Na aankomst den i ;d e n ’s morgens op Dobo, werd de reis na
kolen te hebben ingenomen, vöör zonsondergang weder vervolgd.
De Radja begon ondertusschen merkbare teekenen van verzwak-
king te vertoonen en de vrees ontstond of hij den volgenden dag
zijne negorij nog wel zoude terugzien. Reeds de vorige dagen
was hij onder behandeling van Dr. K o c h geweest, doch deze
had geen bepaalde kwaal bij hem kunnen constateeren en zijn
toestand toegeschreven aan inzinking van krachten wegens hoogen
leeftijd. Het was wel te betreuren dat geen zijner landslieden in
dezen tijd bij hem was — hoewel het hem aan een aanspraakje
van de opvarenden niet ontbrak — ook däärom, wijl zijn niet-
terugkeeren, in geval van overlijden, een vreemden indruk in
zijn negorij zoude maken. Met hem toch zoude de eenige be-
middelaar tusschen het Gouvernement en de bewoners der Z.W.
kust verloren gaan, daar geen zijner familieleden of volgelingen
de Maleische taal mächtig was. — Den avond van den I 7 en