
worden. Voor het overige was het parool „scherpen uitkijk
houden” , en werden dus de noodige posten uitgezet.
De voornacht verliep rüstig, en toen het na middernacht zwaar
begon te regenen, gepaard met veel weerlicht, ging ook de
verdere tijd ongestoord voorbij; met dag vertoonden zieh nog
slechts enkele prauwen als verspieders aan den horizon. — Had
het ongunstige weder hen weerhouden aan te vallen; of was dit
töch niet hun voornemen geweest en hadden ze slechts op het
invallen der duisternis gewacht om zieh terug te trekken ? Het
was wel jammer dat hieromtrent geen zekerheid was gekregen,
en dus het meer of minder vijandige van hun stemming onbekend
bleef; onbetrouwbaar was zij echter zeer zeker.
Den volgenden morgen deelde intusschen de Commandant der
Flamingo mede, dat hij tot zijn leedwezen geen vrijheid gevoelde
de Anna voor het voorgenomen onderzoek van de Oost-rivier of
van de Noord-rivier beschikbaar te stellen, alvorens zekerheid te
hebben verkregen omtrent de vredelievende gezindheid van de
inboorlingen aldaar.
Was hun houding toch vijandig, dan kon ze elk oogenblik
in een aanvallende overslaan. Geschiedde dit, dan waren bij het
opstoomen van de Anna roerganger en looder steeds aan ver-
wonding met pijlschot of speerworp blootgesteld, terwijl ten anker
gaan zeer onraadzaam zou zijn wanneer een groote overmacht
kwam aanzetten. Op aan den grond raken, bij het verkennen
van een onbekend vaarwater, moest eveneens gerekend worden;
en dan zoude eventueele averij aan schip of machine de weer-
loosheid tegenover den vijand nog vergrooten. Ten slotte was
het een ernstig gevaar, dat door boomversperringen in een nauw
gedeelte der rivier de terugtocht voor korter of langer kon
worden afgesneden, terwijl dan van de zijde der Flamingo geen
hulp zou kunnen worden verleend uit gebrek aan personeel en
wapens.
De eenige kans op ongestoord verkennen zoude zijn, dat onzer-
zijds reeds bij nadering op grooten afstand krachtdadig zoude
worden opgetreden, om er aldus voor goed den schrik onder te
brengen. Dan was echter de stemming definitief bedorven en
hiermede de zaak der expeditie eveneens; wanneer dan later
deze rivier voor uitgangspunt werd aangenomen, zoo zou men
steeds een beslist vijandelijke bevolking in den rüg hebben en
de siechte stemming wel naar binnen voortgeplant kunnen worden.
Bovendien achtte de Commandant zieh terecht niet verantwoord —
waar het doel der expeditie geheel vredelievend en wetenschap-
pelijk van aard was, en dus ook met de uitrusting der schepen
hiermede rekening was gehouden — ■ op eenige wijze een tuchtiging
op groote schaal uit te lokken.
En waar nu, jammer genoeg, een ambtenaar van het Binnenlandsch
Bestuur gewend om met inboorlingen uit deze streken
om te gaan, niet aanwezig was en ook een tolk ontbrak, daar
kon de gewenschte zekerheid omtrent de stemming onder de
bewoners niet verkregen worden; de zienswijze van den Commandant
der Flamingo moest dus gebillijkt worden, en de Expeditie
had zieh dientengevolge bij deze beslissing neder te leggen.
Er moest dus besloten worden om van deze baai — sedert
de O o s t b a a i genaamd, wijl zij het meest oostelijk onderzochte
punt uitmaakte'— als operatiebasis af te zien.
Nog verder Z. O.-waarts de kust te volgen zoude, volgens de
meening van den heer P. M., te ver van het hooggebergte voeren.
Er zoude dus thans weder westwaarts gegaan worden, om,. alvorens
het kustgedeelte Poeriri-Oetäkwa-Oostbaai voor goed. af
te keuren, nog een rivier te onderzoeken tusschen de Oostbaai
en de Oetakwa gelegen, waarbij — onder het in de vorige dagen
längs de kust stoomen - voor de monding een hoog begroeid
eilandje was gezien. Wellicht was zij, ook om deze reden,
bruikbaar.
Op den namiddag van 13 October werd nog door den heer
P. M. met de Anna, onder bevel van den luitenant ter zee DE
V r ie s , onderzocht of er zieh, behalve de geul längs de noord-
zijde der baai, ook nog een passage bevond die längs de zuid-
zijde naar buiten voerde; geen doorgang voor zeeschepen werd
daar evenwel gevonden.
Den I4en October ’s morgens verlieten de schepen de Oostbaai,
en werd nu onder het westwaarts terugstoomen de „loopende
opname” van dit kustgedeelte, in aansluiting aan de peilingen en
loodingen op de heenreis, voltooid. — De Sneeuwtoppen van het
hooggebergte waren dien ochtend van de ankerplaats af, gedu-
rende eenigen tijd na zonsopkomst, bizonder scherp te zien.. Hun
ligging, in verband met peilingen van Poeriri en de Oetakwa
uit, kon nu vrij nauwkeurig worden bepaald en werd later
op deze reis nog verbeterd door peilingen uit meer westelijk
gelegen punten. Duidelijk werden thans ook gezien eenige rijen
van evenwijdig met het hooggebergte loopende voorgebergten.
De hoofdketen verloor zieh in het N.O. schijnbaar in de vlakte,