
106. Vlakte met pandanen nabij Merauk'e.
107. Bladerlooze Bombax {f)-boomen in den drogen tijd Inj\Mer au kt.
verschijnsel vertoonde. Zoo’n landschap deed dan aan een winter-
landschap uit Noordelijker streken denken. Ook daarvan volge
hiertegenover eene afbeelding (107).
Dan herinner ik mij den eigenaardigen indruk gemaakt door
een vlakte met leemachtigen grond, toen geheel uitgedroogd,
waarop een groote hoeveelheid als zeekoraal uitziende planten
(Tecticornea cinerea) groeide. Deze vlakte stond blijkbaar in
den regentijd onder water, en stond waarschijnlijk of had in ver-
binding gestaan met de Merauke-rivier nabij de uitmonding. De
vlakte grensde n.l. aan den linkeroever.
Weer een heel anderen indruk — zie ommestaande afbeelding
(108)-7-T maakten de klapper- en palmtuinen der inboorlingen, waar
een dik bladerendek voor de zon beschütte. Hier stonden meerendeeis
kokospalmen, met hier en daar Sagopalmen er tusschen;
de palmen dikwijls dicht bij slooten, die het terrein doorsneden.
Bovendien groeiden in deze tuinen pisang-boomen; verder de
pinang-palm, die de betelnoot levert, en de sirih-klimplant, die
met de betelnoot en fijngewreven schelpkalk de ingredienten voor
de sirih-pruim verschaff.
Als sierplanten zag men croton-soorten met hunne bonte
kleuren en dikwijls vreemd gevormde bladeren. De hier meest
voorkomende croton bleek Codiacum variegatum Bl. te zijn.
De slooten en slootverwijdingen, die als kleine vijvers impo-
neerden, leverden somtijds een allerbekoorlijksten aanblik op,
begroeid als ze waren met verschillende waterplanten, waar-
onder vele waterlelies, gelijkend op de plompen in onze plassen, en
in verschillende kleuren.
De volgende waterlelies werden door Dr. V a l e t o n gedeter-
mineerd: Nelumbo nucifera Gärtn., Nymphaea gigantea Hook,
(alleen uit Nieuw-Guinea bekend), en Nymphaea lotus Linn.
Längs de kanten groeiden dan veel de grootbladige planten van
de Colocasia esculenta of antiquqrum (een soort Aronskelk, in
het Maleisch keladi genaamd) met haar zetmeelhoudenden wor-
telstok. *
Behalve deze vijvers trof men hier en daar in begroeide ter-
reinen waterputten aan met zoetwater, die als drinkputten dienst
deden en den naam boei droegen. Ook deze putten waren soms
rijk aan vegetatie.
Het is me dikwijls opgevallen, dat, terwijl de kokospalmen
groeiden op eigenaardige bodemverheffingen, die als breede
strooken min of meer aan elkaar evenwijdig liepen, meest even-
wijdig aan de kust, soms ook deze snijdende — op een formatie