
14 2 . Penis-schelp contra penis-gordel. / W j -N i c h o l a s . MlraukP. 19 0 4 .
d e o u d e r e man n e n den p e n i s - g o r d e l (den laatsten al dan
Nog veel onjuister is de voorstelling bij ■ Dr. S c h m e l t z op gezag van den Kapt.
ter Zee Bik, Intern. Archiv für Ethnographie, XVI (1904), pi 204 (Beiträge 6tc. I, p. 12):
„Die Vorhaut des Penis wird durchbohrt [absoluut on ju i s t ! ] , um mittelst' einer
um den Körper befestigten Schnur gegen diesen emporgezogen und dann [!!] mit
einer Muschel bedeckt zu werden. Diese Muschel ist an einer plätten Lendenschnur
befestigt, welche hinten noch einen fächerförmigen Schmuck von Paradiesvogelfedern
trägt um die Naht des Hintern zu bedecken.” Hier worden de twee drachten geheel
door mekaar geward; en van voorhuid-doorboring is geen kwestie. Zie volgende noot.
niet mèt nog een „rudimentairen” kinkhoorn aan een touwtje
er bij). Dat evenwel in 1828 aan den ingang van Straat Marianne
de zede juist andersom was, is uit de bovengegeven aanhalingen
gebleken ; alléén de oudere man droeg daar de bedekkende penis-
schelp, de jongeren allen penis-gordels, al of niet dan nog van
een versierenden kinkhoorn voorzien. De breede en ruime Melo
diadèma dient daarbij — naar het schijnt: steeds — tot penis-
schelp; de gewondene, smalle en lange 7VzYöw-schelpen (deels
Semifusus proboscideus L a m .) dienen als versierende kinkhorens ').
In plaats van een penis-schelp doet subsidiair 00k wel een
kalebas-dop of een kleine klapper-dop in Zuid Nieuw-Guinea
dienst (K O CH , en PöCH).
Maar het allermerkwaardigste van deze dracht is toch het volgende.
Besnijdenis kent men op de heele Zuid- en Zuidwestkust
van Ned. Nieuw-Guinea niet; deze zede, onder de Maleisch-
Polynesische volken inheemsch, vóór zij den IsIàm leeren of leerden
kennen, ontbreekt onder de Papoea’s. Maar dit niet alleen ; neen,
zij hebben wat men een anti-besnijdenis zoude kunnen
noemen, n.l. de zede van het met opzet uit-rekken der
VOOrhllid; zoodat, dank zij hun penis-gordels vooral, zieh bij
hen het geval voordoet wat reeds door V AN D e l d e n , zooals we
zagen, in 1828 aldus geformuleerd werd: „[de mannelijke roede]
scheen bij sommigen eene meer dan gewoon geschapene grootte
verkregen te hebben” . „Bij sommigen” is zelfs minder juist, gelijk
Dr. K o c h als medicus mij uitdrukkelijk zeide ; bij verreweg de
meeste inlanders doet zieh dat verschijnsel op deze kusten voor;
het feit van „groot-geschapenheid” valt iedereen dadelijk op,
verzekerde mij Dr. K o c h . Op de afbeelding van den boogschutter
hierachter (fig. 143) is de voorhuid wel tot dubbele lengte uitgerekt.
1) Zie de vaststelling dezer twee sterlc verschillende schelpsoorten reeds door
Dr. S c h m e l t z in Intern. Archiv für Ethnographie, VIII (1895), p. 157, en XV II
(1905), p. 201.
Op de laatste plaats wordt oolc de onjuiste voorstelling, in de hiervóórgaande noot
vermeld, verbeterd ; immers, op gezag van drie andere waarnemers — Contr. S c h a d é e ,
Gezaghebber d e Jo n g en Luitnc. ter Zee H e il b r o n — eerst opgemerkt dat dezen
„das Durchbohren des Präputiums . . . . in bestimmter Weise bestreite(n)", en dan
(conform P öch en het hierboven in den hoofdtekst vermelde) wordt toegevoegd:
„Nur unverheiratete und junge Leute tragen die Penismuschel, verheiratete den
Leibgurt, an dem vorn eine kleine Muschel befestigt ist. Herr d e J on g sagt dass
das Membrum virile in beiden Fällen [ z é é r j u i s t nu! ] nach oben gebogen getragen
wird, doch gewöhnlich nach unten hängt, und durch verheiratete Männer,
sobald sich Frauen nähern, wieder nach oben gebogen [1 e e s 1 i e v e r, beide keeren :
gezogen] und zwischen den,, den Körper fest umschliessenden Hüftgurt geklemmt
wird” (I.e. p. 200— 201). D it is alles volkomen juist.