
gevalle moest echter een kalmer toestand van de zee afgewacht
worden, alvorens een en ander nader te kunnen onderzoeken
en een beslissing te nemen.
De dag verliep verder met ruilhandel, terwijl Dr. K o c h , ge-
wapend met anthropologische instrumenten, zieh ijverig aan het
meten zette van schedels en andere lichaamsdeelen van de be-
woners alhier. Allen stonden het gewillig toe, alleen een zenuw-
achtige lichtschuwe albino was hiertoe niet te bewegen; het had
reeds moeite gekost om hem aan boord te krijgem De Controleur
begon inmiddels in zijn gesprekken met den Radja een woorden-
lijst Maleisch-Mimika sch aan te leggen. Heel vlug schoot dit niet
op, want telkenmale na een half uurtje ondervragens verldaarde
de oude heer te vermoeid van hoofd te zijn, om door te gaan,
en kon dan de zitting eerst weder een tijd later worden voort-
gezet. Een der herinneringen die den Radja van zijn reizen in
de Molukken het best scheen bijgebleven, was die aan jenever,
en hoffelijkheidshalve moest aan zijn aandrang hiernaar nu en dan
worden toegegeven. Bij zijn volgelingen was de vraag naar tabak
en ijzer, in welken vorm ook, het sterkst.
Den 24sten ’s morgens vertrok de heer P. M. met de stoomsloep
en de vlet der Valk, onder bevel van den i en stuurman Y k e m a ,
om de kust nader te onderzoeken. Hoewel er weinig wind was,
liep er nog vrij hooge deining uit het Z. O. Eenige openingen
bewesten de Mimika en deze zelve werden nu zoo dicht mogelijk
längs gestoomd; de stoomsloep ging dan in dieper water voor
dreg, terwijl daarop met de vlet nog dichter werd genaderd. Elk
gat was evenwel door eenige zware rollers, die op den drempel
braken, afgesloten en dus nader onderzoek thans nog niet mogelijk.
A l begon nu de kans op-gunstigen uitslag gering te worden, zoo
was een onvoorwaardelijk afkeuren van de Mimika en haar om-
geving nog niet verantwoord, omdat aan de ontscheping in deze
landstreek met haar goedgezinde bevolking en Radja verscheidene
voordeelen waren verbonden.
Met een gesteldheid van de zee als op ’t oogenblik, was hier
evenwel niets uit te richten; werkeloos liggen wachten op beter
gelegenheid was ook niet aanbevelingswaardig; daarom werd be-
sloten tusschentijds het nog niet verkende kustgedeelte bewesten
de Mimika, nader te onderzoeken. In een paar dagen kon dit
verricht worden, en in dien tijd de gelegenheid tot onderzoek bij
de Mimika veel verbeterd zijn.
Zeer ver westwaarts behoefde voor die verkenning niet meer
te worden gegaan, daar het hooggebergte hier de kust steeds
meer begint te naderen en dus aan groote rivieren, geschikt om
met zeeschepen binnen te loopen, niet meer behoefde te worden
gedacht. Den heer P .M . was het evenwel uit het journaal van den
zeeofficier W. J. DE B r u y n e ') bekend, dat Z. M. Batavia in 1881,
körnende van Frederik Hendrik-eiland, en deze kust aanloopende,
voor een riviermond had ten anker g e legen: „in 5 vaam dicht
„bij den wal, om de West vrijwel beschut door het rif aan den
„hoek en om de Oost door de bank der rivier, de Sneeuwtoppen
„peilend N. 63° O.” Hier was dus een vrij veilige buitenreede,
waar gelost en geladen zou kunnen worden; het zou dus zaak
zijn te onderzoeken hoe de toegang voor sloepen naar binnen
w as ; wellicht zoude dit punt bruikbaar blijken.
Den 25en ’s morgens vroeg, ging de Valk met de Anna op
sleeper onder stoom. De kust westwaarts dicht onderlangs vol-
gende — waarbij, thans dank zij de deining, het revenzicht zeer
duidelijk was, wijl op alle ondiepten zware branding stond, —
vond men na eenige uren stoomens een riviermond, die zoowel
wat peiling van de Sneeuwtoppen, als wat uitstekende bank en
rif betrof, sterk deed vermoeden dat dit de door Z. M. Batavia
ontdekte rivier was. — Tusschen de Mimika en hier, waren slechts
kleine dus onbruikbare opefiingen in den wal geweest.
De Batavia had deze rivier destijds voor de O e ta n a t a ge-
höuden, in 1828 door Zr. Ms. Triton en I r is b e zo ch t2); maar
thans zeide de aan boord der Valk medereizende Radja van Mimika,
dat zij de B o k am a u heette en dat zijn gebied tot hier ging.
Van de ankerplaats af gezien, deed zieh de reede en de toegang
naar binnen niet ongeschikt voor, maar een onderzoek met
stoomsloep en vlet gaf den heer P. M. de overtuiging, dat ook
deze rivier niet te gebruiken was. Waar op den drempel slechts
eenige voeten water stond, zoude dus zelfs de Anna slechts onder
zeer beperkte voorwaarden kunnen binnenkomen; bovendien, al
lag het schip vrij beschut, zoo stond er in den ingang van de
geul toch nog rolling.
Weder werd nu westwaarts gestuurd, om het nog eenmaal te
beproeven, en wel bij de „zeer lange en waterrijke Oeta” ; aldus
was deze rivier aangeduid in een Verslag dd. Juni 1902 van het
Bestuurshoofd van West-Nieuw-Guinea, den heer V A N H i l l e . Na
1) Destijds luit. t. z. 2e kl. In 1905 als kapt. t. z., tot groöt verlies voor de
Marine, overleden.
2) Zie uitvoerig M o d e r a , op. cit., 1830, p. 65— 83, waar Inj de ligging van de
O e t a n a t a bepaalt op 40 3 2'20" Z. Br. en 136° i o ' 5" O. L. Red.