
Regeering dd. i Oct. 1903, het volgende resultaat gegeven:
»Het bezochte gedeelte der Z. W.-kust is goed bevolkt en wel door eene bevol-
„king die op höoger trap van beschaving Staat dan die der Zuidkust; van
„uit eenige der daarin uitmondende rivieren kunnen gemakkelijk exploratie-
„tochten gemaakt worden naar het hooge gebergte, zoomede het Sneeuwgebergte
„hetwelk van uit het schip „van Doorn” dagelijks duidelijk werd gezienj van
„de strandbevolking dier kust is vernomen, dat de binnenlanden bewoondzijn
„door Halifoeroes, die daar in grooten getale moeten voorkomen; ik heb de
„Hoofden en Oudsten reeds voorbeireid op een spoedig te ondernemen tocht
„naar de bergen, en dezen verzocht de Halifoeroes met dit mijn voornemen
„in wetenschap te stellen, opdat die lieden niet plotseling verrast worden door
„de verschijning van vreemdelingen.
„De onlangs door mij bevaren streken en rivieren zijn behoorlijk door het
»personeel van het Gouv.’s-stoomschip „van Doorn” opgenomen en in kaart
„gebracht” .
Den dag daarvoör was reeds een telegram aan de Indische
Regeering gezonden, waaruit het onderstaande, in verband met
die opname, wordt gereleveerd:
„Strekking Zuidwestkust gansch anders, vele rivieren aangetroffen. Pisang-
jjbaai, Steenboom-kaap bestaan niet. Mimika-rivier 16, Keeokwa-rivier 12 mijl
„stoomsloep opgevaren. Mapokwa benoorden Providentiaal[-bank] bevaarbaar scheu
e n . Benoorden Degoel-rivier groote Bida-rivier öntdekt, niet geexploreerd” .
De Pisangbaai, het aangenomen uitgangspunt der a. s. expe-
ditie, bestond dus niet! In hoeverre viel aan de juistheid van
dit bericht te twijfelen?-B Vöör de juistheid pleitte de gedetail-
leerde schetskaart door den gezaghebber van de van Doorn
den heer W. DE Jong, aan den Commandant der Zeemacht in
O. I. ingezonden. De kust waarop hoek Steenboom en de daar-
achterliggende Pisangbaai moesten liggen, was daarbij over een
afstand van 5 ° zeemijlen gevolgd, riviermonden Verkend en
opgelood, daarvoör liggende eilandjes in kaart gebracht enz. en
was het dus zeker, dat die gezöchte punten op dät kustgedeelte
niet o f niet meer — voorkwamen. Zij moesten dus liggen öf
meer westelijk öf meer oostelijk, tenzij gedurende de 75 jaar
sedert de reis der Triton verloopen, die baai door aanslibbing
van de groote rivieren, die hier in velen getale op de kust uit-
mondden, was verdwenen en de kustlijn van dit läge voorland
een geheel anderen vorm had gekregen,
Meer westelijk of meer oostelijk dan? Dit was niet zeer
waarschijnlijk; want al stond de nauwkeurigheid van astronomische
plaatsbepalingen in 1828 veel ten achter bij die van
heden ten dage, tengevolge van de toenmaals minder volmaakte
instrumenten, een dergelijk verschil zou hieruit niet verklaard
kunnen worden. Bovendien was de naam van MODERA en van
zijn medewerker aan boord van Z. M. Triton, den luit. ter zee
BOERS, te goed bekend op hydrografisch gebied en kon de
wijze waarop de bouwstoffeh voor hun kaart waren verzameld
en benut, te goed beoördeeld worden, om een dergelijke fout
te veronderstellen.
Er viel dan niets anders aan te nemen dan dat de gezöchte
piek door verzanding of aanslibbing verdwenen was.
Toch bleef twijfel nog gerechtvaardigd op de volgende gron-
den: i°, wegens het voorkomen Van de Pisangbaai öp de oude
kaart uit het Rijksarchief van „de trek der voyagie van JOHANNES
Keyts en die van A uGüstijn Dirks met de Pisang in
1678 en 1679” en waarop die baai in gedaante en ligging 4# zij
het dan niet wat betreff dieptecijfers ^Bvrijwel overeenkomt met
de opname van Modera en BOERS en dus in die 150 jaren dan
niet verzand zoude zijn; en 20. waar in een verslag vän het
Bestuurshoofd van West-Nieuw-Guinea over Juni 1902 het volgende
vermeld w e rd:
„de heer D um a s >), hoewel geen astronomische plaatsbepalingen hebbende
„kunnen verrichten, verklaart dat het onmogelijk is dat hij (op zijn läatste
„reis lang de Z. W. kust) een andere baai voor de Pisangbaai heeft aange-
„zien, daar aan de geheele kust geen zoo diepe bocht voorkomt; het eiland
„in de Pisangbaai ligt evenwel zuidelijker dan op de kaart Staat en heet
„Poeriri.”
Hier dus de verklaring' van een — zij het dan tengevolge
van gebrek van hydrografische bekwaamheden niet geheel be-
trouwbaar — ooggetuige, dat de Pisangbaai, in 1902 althans,
nog bestond.
Sedert evenwel op den voorgrond was gesteld, dat aan de
eigenlijke expeditie een verkenning ter Z. W. kust — tot het
uitzoeken van een operatiebasis — zoude moeten voorafgäan,
kon voorloopig de beantwoording der vraag omtrent het al of
niet bestaan der Pisangbaai tot later worden uitgesteld. Ten
overvloede gaf de beschouwing Van de loodingen op de kaart
der Z. W. kust van den heer DE JONG (Sept. 1903 aan boord
van Doorn) aanleiding, om met recht te mögen veronderstellen
dat op dat kustgedeelte een of meer riviermonden zouden worden
aangetroffen, waar zeeschepen konden binnenloopen. De
beslist noodzakelijke gelegenheid om veilig te kunnen lossen en
1) J. M. D umas , een bekend handelaar en vogeljager, die met zijn schoenertje
vele eilandeii en kusten in de Molukken bezocht heeft, en ö. ä. 00k belangrijke
diensten bewees aan de Noord Nieuw-Guinea-expeditie W ich m a n n van 1903.