
te hebben. Maar niets helpt, en na körten tijd gaan ze er van door.
Een moment scheen het zelfs alsof ze tot feitelijkheden wilden
overslaan, n.l. toen ik hun gelastte al hetgeen ze zoo succes-
sievelijk ontvangen hadden achter te laten, dus kookpannen, veld-
flessen, spreien, klamboe s e. d. De tegenwoordigheid van de
militairen, gisteren met een versterkt, hield hen echter in bedwang; 1
B e r h i t o e bleef gedurende het geheele onderhoud bij mij als
getuige voor later.
We beschikken thans over een koeli, en wel . . . . een Madoe-
rees. Een oude man, die altijd voor lichte werkzaamheden is
gebezigd; thans wordt hij met een spoedbrief naar het vorige
bivak gezonden.
Niet lang daarna komt onverwachts de heer M O ERM AN het
bivak binnenstappen, gevolgd door vijf koeli’s die de goederen
nederzetten en er dan ook van door gaan. Het genoegen van
het wederzien wordt aanzienlijk getemperd door de gebeurtenissen
van den morgen; de heer M o e r m a n vertelt de gedrosten te zijn
tegengekomen. Gisteren had hij het eerste vijftal ontmoet, het-
welk hem mededeelde dat heden alle anderen de beweging zouden
volgen. Dus een afspraak tot desertie, waar de mandoer zelve in
betrokken was.
V. Het gedwongen oponthoud in het laatste bivak.
Er valt thans te overwegen wat verder te doen staat.
Als uitgemaakt moet worden beschouwd dat alle andere koeli’s
van de i e en 2e bezending Keieneezen zieh zullen aansluiten bij
de terugkeerenden, en dat van hen geen noemenswaardige diensten
meer te verwachten zijn; Timoreezen weigeren hardnekkig elken
arbeid; van de Madoereezen zijn nog slechts enkelen te Kiroeroe
beschikbaar; van de Merauke-koeli’s eveneens. Den I2<ien Januari
kan een 3e transport van 50 Keieneezen te Kiroeroe aangekomen
zijn; het geheele verdere transport zal dus op de nieuwe bezending
Keieneezen drukken. Gegeven het gehalte en de physiek
der eerste en tweede partij, de aangeboren lafhartigheid van
den Keienees, en de ongetwijfeld door de deserteurs te verstrekken
inlichtingen, kan er van een verder doorrukken met deze lieden
wel geen sprake zijn.
Tot den terugkeer wordt dus besloten; door het doen van een
zijslag en de bezetting van een ander hoog gelegen punt zullen
de genomen peilingen worden bevestigd, terwijl voorts de Omba
zal verkend worden over de geheele lengte. Altijd, wanneer de
omstandigheden zieh niet tegen dit werkplan verzetten.
We zijn thans aan ons zelven overgelaten, twee Europeesche
deelnemers, drie militairen, mijn bediende en de koeli-kok; de
eenige koeli onderhoudt de communicatie met het andere bivak.
Voorloopig is geen nieuwe aanvoer te wachten, want te Kiroeroe,
waar men onbekend is met den toestand waarin wij verkeeren,
zal men geen bizondere haast maken met het doorzenden van
de lieden en een goed deel er van bestemmen voor het transport
tusschen de bivaks. Geduld oefenen zal zaak zijn; die tijd van
geduld oefenen zal zelfs blijken veel langer te duren, want met de
drossing van de koeli’s begint een tijdperk van eentonig bestaan,
van verlangend uitkijken, waarin de lange dagen, 18— 26 Januari,
steeds op dezelfde wijze doorgebracht, ons eindeloos toeschijnen.
Als regel heeft zoo’n dag het volgende verloop: ’s morgens
te ongeveer vijf uur algemeene verrijzenis, de geoloog uit zijne
hangmat, wij overigen van de bale-bale welke we broederlijk
deelen. Dan toilet-maken en wat daar zoo al bij behoort naar
ieders opvatting; zoo maken alleen geoloog en ik ons schuldig
aan het reeds omtrent dezen tijd wasschen van gelaat en handen.
Een soldaat of de bediende kookt water en maakt daarna koffie
gereed; is de ochtend mistig, dan wordt de koffie genuttigd op
de bale-bale; bij helder weer boven, waarheen we ons dan reeds
begeven hebben. Het instrument wordt bovengebracht en opge-
steld, zoo mogelijk eenige peilingen genomen. We koesteren ons
in den zonneschijn, de geoloog rookt daarbij zijne pijp en tegen
acht uur komt de bediende met twee pannetjes eten. Dit bestaat
uit rijst met sajoer van gedroogde groenten en een of ander
blikje, waarvan we nu weder een kleinen voorraad hebben. Het
eten is spoedig verwerkt en dan blijven we al pratende of peilende
ons bezig houden. Na körten tijd is gewoonlijk alles weder dicht
en zijn we weer in den nevel; is deze ijl, dan blijven we boven;
is deze echter dicht, dan dwingt de vochtigheid naar beneden
te craan. De verdere tijd wordt lezende, schrijvende of koutende
doorgebracht; omstreeks het middaguur komt katjang idjoe met
Javaansche suiker gekookt het veege lijf versterken. Na het
middaguur is elke meting uitgesloten; dikke mist waaruit nu en
dan regen neerslaat omgeeft ons, en soms gewikkeld in een deken
blijven ons op de bale-bale verpoozen, altijd uitziende in de
richting van het pad waarlangs de nieuwe bezending koeli’s moet
verschijnen. Een enkele maal laat de weersgesteldheid toe nog
naar boven te gaan en van den namiddag-zonneschijn te genieten,