
zal beginnen en aanraking met de bevolking zal worden gezöcht.
Den volgenden morgen, io October, tegen acht uur gaat de
Flamingo onder stoom, met de Anna voorop. De zee is kalm,
maar boven den wal hangt een zware wolk die met regen dreigt
en het uitzicht beneemt, zoodat we langzaam aan varen.
Tegen negen uur zien we längs het Z. O.-kustgedeelte vele
prauwen met inboorlingen welke op het schip aanhouden, maar
we zijn intusschen gekomen ter hoogte van eene gisteren bij de
verkenning gelegde boei van waar het water groote diepte be-
houdt en varen full speed verder, de prauwen spoedig uit het
oog verliezende. In de geul hebben we nog even aan den grond
gezeten maar zijn dadelijk vrijgekomen door volle kracht achter-
uit slaan, zoodat bijna niemand het ongeval bespeurd heeft.
Tegen tien uur komen we voor anker in de West-kom waarin
de twee rivieren uitmonden, en tegen half twaalf verschijnen om
den hoek twee prauwen welke de kust houdende ons blijkbaar
gevolgd zijn. Ze willen zieh naar de Anna begeven, welke op
150 a 200 M. afstands voor anker ligt, en waarop zieh niemand
bevindt om reden het daarop werkzame personeel zieh weder
aan boord van de Flamingo heeft vervoegd; ik begeef mij met
den pradjoerit-tolk en een tweetal gewapenden in de vlet, laat
mij naar hen toeroeien en hun door den tolk beduiden dat ze
bij het groote schip moeten komen. Ze geven hieraan gevolg;
er ontstaat ruilhandel, ofschoon de tolk niets van hunne taal
verstaat en alles met gebaren afdoet van de eenvoudigste soort.
Maar ze begrijpen de bedoeling en dat is voorloopig voldoende.
Na eenigen tijd verlaten ze ons en doen alsof ze längs de
Anna zieh huiswaarts willen begeven, maar ter hoogte van de
Anna gekomen wenden ze den steven, komen langszij van het
scheepje, springen aan boord en beginnen in hun prauwen te
laden al wat voor de hand ligt en van hun gading is. En dat
is alle ijzer- en koperwerk. En thans begrijpen ze de gebaren-
taal van den tolk die zieh heesch schreeuwt om de aandacht te
trekken, heelemaal niet; 00k ons geroep heeft niet de minste
uitwerking. Er is natuurlijk een zeer eenvoudig middel om een
eind aan de zaak te maken, en dat is er een salvo doorheen te
ja g en ; maar dan is vermoedelijk alle kans op verdere vriend-
schappelijke aanraking verkeken, en dit middel laat ik dus onbenut.
De stoomsloep welke gereedgemaakt wordt voor eene in den
namiddag voorgenomen verkenning geeft uitkomst; met twee
gewapenden die het eerst bij de hand zijn en den pradjoerit-io\k
begeef ik mij in die sloep vergezeld door den luitenant V AN
R lE L , die het roer neemt. We kunnen niet veel vaart zetten
van wege gebrek aan stoom, en het is alsof de lieden aan boord
van de Anna dit zien en begrijpen; eerst als we op körten af-
stand genaderd zijn, springen zij in hunne prauwen en pagaaien
weg met hun buit. Aan ons geroep stören ze zieh niet en met
vaart verplaatsen zij zieh in de richting van de kust, om, als
zij deze nagenoeg bereikt hebben, daarlangs in zuidelijke richting
te vluchten, zoo dicht mogelijk onder den wal houdende. Instinct-
matig voelen zij dat wij niet zoo dicht kunnen naderen, en
bovendien denken ze het in snelheid van ons te winnen. Het
instinct bedriegt hen niet, maar hunne gedachten zijn onjuist;
de stoomspanning vermeerdert en de molen begint harder te
draaien. Hoe ze zieh 00k reppen, we winnen, komen hun voor-
uit en houden dan den wal in. We stoppen, de tolk roept hun
toe, wenkt hen, doch tevergeefs; onder een ontzettend misbaar
roeien ze verder en blijven onder den wal. Ik laat een waar-
schuwingsschot over hunne hoofden afgeven, 00k dit baat niet;
alles bukt en krijscht en roeit zoo mogelijk nog harder. Z&
komen ons vooruit, wij ze weer achterna, ze weer voorbij, en
na een goeden voorsprong verkregen te hebben houden we weder
den wal in nabij den hoek van den riviermond.
Ze begrijpen de manoeuvre, zien dat ze afgesneden zijn, en,
als nu een schot kort over hunne hoofden wordt afgegeven, is
het voor hen aan geen twijfel meer onderhevig dat wij in het
voordeel en de sterksten zijn. Ze loopen op den wal met hunne
prauwen en brengen de geroofde voorwerpen daarheen, ze ons
eerst toonende en dan met gebaren duidelijk vrijen aftocht ver-
zoekende. Ondanks het drijven van den pradjoerit die het flink
zou vinden er een neer te leggen en in dien geest adviseert,
sta ik hun dien aftocht toe, hopende dat het een goede les voor
hen geweest zal zijn. We hebben deze lieden later misschien
zeer noodig, thans kan het zonder bloedvergieten afloopen. Ze
verwijderen zieh spoedig en wij naderen voorzichtig tot vlak
onder den wal, waarna pradjoerit en een stoker de geroofde
voorwerpen ophalen. In triomf keeren we naar boord terug,
maar bij een nader bezoek aan boord van de Anna blijken nog
verschillende kleine artikelen te ontbreken, die ze waarschijnlijk
„vergeten” hebben terug te geven. Het zijn rakkers, waarmede
we voorzichtig zullen moeten zijn.
Na gegeten te hebben begeef ik mij per stoomsloep weder
in de richting van den hoek en thans aan den wal; de heeren