
In verband met het niet aankomen van de Keieneezen heeft
de luitenant On v l e e de Madoereezen aangehouden, en kunnen
wy met verder. Er zijn te veel goederen voor de beschikbare
koeh s, en zoo wordt besloten morgen weder vivres van de
Omba te laten halen.
Het avondmaal bestaat uit krachtige casuaris-soep, met veel
rijst en schildpadsoep er doorgemengd, daarna rijst met gebakken
casuaris-vleesch, en als dessert katjang idjoe gekookt met Javaan-
sche suiker. Katjang idjoe wordt geregeld verstrekt, en met veel
smaak genuttigd; ik zelve gebruik het gerecht trouw vanwege
dfe ¿i-rz-^wz-verschijnselen welke zieh in vrij heftige mate voordoen.
Den Controleur smaakt het eten weder niet; hij blijft lusteloos,
en geoloog en ik zien zijn toestand niet günstig in. Gedurende
zijn plaatsing te Merauke reeds aan klimaats-invloeden lijdende
oor angdurig verblijf in de tropen, en voornemens spoedig met
uitenlandsch verlof te gaan, had hij dit alleen uitgesteld om
eene expeditie te kunnen medemaken welke 00k voor een civiel
bestuursambtenaar zoo interessant beloofde te zijn; nu hij zieh
allengs in zijn verwachtingen dienaangaande bedrogen ziet, laat
zulks 00k niet na zijn invloed te doen gevoelen.
In het Omba-bivak is.een krokodil geschoten bij de overzetpont,
waar 00k de badplaats is; bij het te water laten van het
vlot gisteren werd er een gezien, en heden een bij ons bivak.
Het zal zaak wezen eenige voorzichtigheid te betrachten, en
met onnoodig zwempartijen op touw te zetten als die v an ’ den
heer Moerman. Aangezien bij de meting nog wel eens een
standplaats op een bank längs den rivieroever gekozen wordt
is de gewaarwording niet altijd even aangenaam; de Timoreesmstrumentdrager
blijft daaronder echter zeer phlegmatiek. Hij
is een Christen, en is niet bang; want als hij zonder zonden is
zullen ze hem niets doen, en is hij wel zondig dan kunnen ze
hem 00k van den hoogen wal weghalen. Het geloof van Daniel
in den leeuwenkuil!
Den volgenden dag, 1 December, vertrekken de koeli’s vroeg
naar de Omba, doch slechts een viertal keert tegen vijf uur des
namiddags terug; de overigen blijven onderweg. De gisteren
achtergeblevenen van het „vervloekte ras” zijn heden morgen
om negen uur komen aanzetten, en zijn op staanden voet
teruggezonden.
Bijna den geheelen dag regent het, nu eens zachter dan weer
harder; de Controleur blijft lusteloos, eet geen casuaris-soep,
en met moeite breng ik hem er toe een beschuit te nuttigen.
Als weder een dag aanbreekt, 2 Dec., gevoelt de Controleur
zieh veel beter, en alles wordt in gereedheid gebracht om na
aankomst van de koeli’s dadelijk a f te marcheeren. We hebben
nu voldoenden vivres-voorraad om het eenige dagen uit te houden
(de koeli’s moeten dan elken afstand tweemaal afleggen), en in
dien tijd zullen toch wel de Keieneesche koeli’s met vivres aankomen.
Van de Keieneezen zullen we het moeten hebben, want
met de Timoreezen loopt het spaak; eerst om tien uur komen
ze in het bivak aan. Ze winden er geen doekjes om dat ze op-
zettelijk zoo lang zijn weggebleven; na gisterenmorgen om 8 uur
in het Omba-bivak te zijn aangekomen, hebben ze eene vracht
gekregen en zijn dadelijk daarna vertrokken; ze hebben in het
vorige marsch-bivak overnacht. Thans maken ze zieh gereed
om te gaan koken, doch zulks wordt voorkomen door de mede-
deeling dat we onmiddellijk opbreken; wel trachten zij zieh
lijdelijk te verzetten, doch als ik mij gereed maak handelend
op te treden worden de vrachten opgenomen en de marsch
aangevangen.
Uit een gesprek met den mandoer, gehouden na het vertrek
van de koeli’s, verneem ik de waarheid: inderdaad durven de
lieden niet goed verder in dit onaangename, onbekende land,
en zouden ze liever transport loopen tusschen Kiroeroe en Omba,
het liefst echter heelemaal terugkeeren. Het werk bij de colonne
vinden ze te zwaar, en ze worden bovendien aangehitst door
enkelen, waaronder de gewezen bediende van den heer Moerm an.
Als ik den mandoer mededeel een voorbeeld te willen stellen
en den belhamel te zullen ontslaan, smeekt hij mij toch niets
van den inhoud van ons gesprek aan te halen, zoob evreesd is
hij voor de gevolgen. Ik stel hem te dien opzichte gerust, maar
voor de zooveelste maal vraag ik me af: Wat is er aan te
vangen met zulk personeel ?
In den loop van den morgen, als de heer Moerman en ik
weder opgesloten zijn op de colonne, die we rüstende aantreffen,
deelt de Controleur mij mede van zijn bediende (tevens tolk)
vernomen te hebben, dat de Timoreesche koeli’s na ommekomst
van hun contract willen terugkeeren; ze worden te hard be-
handeld, meer in het bizonder door mij. Nu, dit laatste is vrij
logisch: van de met hunne lieden heulende mandoer s wordt
niet de minste steun ondervonden, en dus wordt mijnerzijds nog
wel eens een hartig woordje gezegd. Bovendien, die voorgenomen
terugkeer van de Timoreezen is mij bekend; reeds aan boord