
III Hei afdalen tdt een klapperboom bij Merauke.
112. Bloeiende aren-palm in een bosch bij Merauki.
irisecten en grootere dieren; in de richting van dergelijke biologische
verhoudingen worden van lieverlede zeer belangrijke too-
neelen uit het groote levensdrama voor ons zichtbaar.
Opvallend ook waren de wonderlijke vormen der stammen van
enkele majestueuze vijgenboomsoorten, die ik op het hoogere
terrein aan de Etnabaai zag. Ze gaven een netwerk te zien van
min of meer elkaar omstrengelende en. zieh vertakkende dünne
stammen, van onder wijduiteenstaande, naar boven zieh nauw
aansluitende, en tot de kroon toe samenlocpend in majestueuzen
vorm. Een ander grootsch type leverden de boomen met forsche
wortelruggen, die, als stervormig uit den stam dwars geplante
schoorplaten, in hunne tusschenruimten smalle houten nissen
vormden. Ook dit waren Ficus-soorten, evenals de waringin.
Als goed bij dit onderwerp passende afbeeldingen geef ik hier
nog twee foto’s te zien. De eene (N°. 111) toont het afdalen van een
Papoea bij Merauke uit een klapperboom, dien hij beklommen
heeft om de vruchten te plukken. De andere (N°. 112) laat een
bloeienden aren-'pakvn. zien in een bosch bij Merauke, en vertoont
tevens de heerlijke weelde van een tropisch woud.
B. ZOOLOGISCH V E R S L A G .
Omtrent het verzamelen van het zoologisch materiaal het
volgende.
Verzameld werden vooral insecten, daarnevens andere leden
van de groep der Arthropoden, zooals spinnen, duizendpooten,
krabben en kreeften. Verder ook kikvorschen, hagedissen, enkele
slangen en schildpadden, dan visschen en kwallen in de rivier-
monden, kwallen in de zee längs de kust, en verder enkele
buidelzoogdieren als kangoeroe (of springhaas), köeskoes enz.,
benevens vogels.
Het gemakkelijkst was het insecten te vangen, omdat ze alom
en altijd tegenwoordig waren; deze werden onmiddellijk in een
flesch gebi-acht met gipsbodem, waarin een stukje cyaankali zieh
bevond. De cyaankali-dampen waren voldoende om het leven te
doen ophouden. Bij het dooden met de cyaankali-dampen deed
ik de ervaring op, dat zeer bewegelijke insecten, b. v. wespen-
soorten, na enkele seconden niet meer leefden, terwijl traag zieh
bewegende, zooals sommige snuitkevers, langer tijd in leven bleven.
Wanneer een wesp, nadat ze schijnbaar dood nederlag, onmiddellijk
uit de flesch werd genomen, in de lucht gebracht en sterk
aangeblazen, ontwaakte ze soms weder uit hare lethargie; doch