
overleed hij echter, zonder merkbaren doodstrijd; het lichaam
werd achteruit in bewaring genomen.
Op den namiddag van 18 November kwam de Valk voor
Mimika ten anker. Twee prauwen kwamen al spoedig langszij.
Van het bovendek werd hun toegeroepen, in het door den Radja
zelf vroeger opgegeven Mimika’sch: dat hij ziek was; en wat
late r : dat hij dood was. Maar het bleek dat de aangekomenen
öf de woorden niet verstünden, öf dat het bericht zeer weinig
indruk op hen maakte. Nu werden de prauwen1 gewenkt om
onder aan de statietrap te komen en daarop werd het lijk door
vier matrozen naar beneden gedragen en aan de inboorlingen
overgegeven. Geen spoor van verwondering of droefheid was op
hun gezichten te lezen; van een eenigszins eerbiedige behande-
ling was evenmin sprake: als een plank werd de doode aange-
nomen en in een der prauwen overgebracht. Vöör dit laatste
n°g goed en wel geschied was, hadden begeerige handen hem
reeds onder veel geschreeuw in een oogwenk van verschillende
kleedingstukken en sieraden beroofd. De een zette zijn pet op,
een ander ontdeed hem van de slendang enz., en toen het lichaam
in de prauw op den natten bodem was neergelegd, begonnen
twee inboorlingen, over het lijk heen, om het hardst aan de
uiteinden van den wollen deken te trekken waarmede het van
boord was gedragen en nu bedekt lag.
Het was een treurig schouwspel, want om aan iets anders
te denken dan aan onverholen uitingen van hebzucht, was niet
wel mogelijk; moeilijk toch kon hun handelwijze, gepaard als ze
ging met woedende gebaren en krijschend geschreeuw tegen
elkaar, worden toegeschreven aan den wensch om een aandenken
aan den overledene te verkrijgen. Ook zijne aan hen overgegeven
kist met kleedingstukken en aan boord ontvangen geschenken, als
bijltjes, spiegeltjes enz., onderging een gelijk lot. - - En toen
dadelijk daarop de Valk het anker lichtte en met volle kracht
om de Zuid vertrok, was het laatste wat gezien w e rd: die twee
prauwen, zij aan zij wegdrijvende, en de opvarenden, bij de
verdeeling van de nalatenschap, vechtende en schreeuwende boven
het lijk van hun oude opperhoofd.
Den zisten ’s morgens werd de Merauke-rivier opgestoomd en
vöor de nederzetting geankerd. Ruim een maand had de Valk
op de Z. W. kust doorgebracht en zonder haar hulp zoude be-
zwaarlijk het thans bereikte resultaat verkregen zijn. De destijds
door het Bestuurshoofd van Z. Nieuw-Guinea gegeven belofte tot
medewerking, was ten volle door hem vervuld geworden.
En andermaal was de Assistent-Resident bereid te helpen. Hij
wilde nl. in het begin van December de Etnabaai, Mimika en de
Oostbaai bezoeken, en van deze gelegenheid kon de heer P. M.
alsnu gebruik maken om terug te keeren, terwijl dan tevens de
aanvullingstroepen en militaire vivres zouden worden medege-
nomen; vroeger vertrek van Merauke was niet mogelijk, wegens
noodzakelijke reparatie aan de machines van de Valk. Verder
beloofde hij in den vervolge zooveel mogelijk eenmaal per maand
den Gouvernementsstoomer te zullen zenden, om aflossers van
zieke militairen aan te brengen en zoo noodig andere assistentie
te verleenen.
Met groote erkentelijkheid werd deze aangeboden hulp aan-
vaard en niet minder mocht de heer P. MgiyS evenals vroeger alle
andere leden der expeditie gedurende hun verblijf te Merauke —
ondervinden, hoezeer de hulpvaardigheid van den heer K r o e s e n
zieh ook buiten het officieele uitstrekte.
Van hieruit werd een omstandig verslag van al hetgeen sinds
de aankomst op de Z. W. kust was voorgevallen, aan de Ned.
Ind. Regeering gezonden; door körte berichten was het Bestuur
van het Genoötschap van een en ander op de hoogte gehouden.
Tijd en gelegenheid om gedurende de kustreis met de Flamingo
en later met de Valk uitvoerige rapporten op te stellen, hadden
begrijpelijkerwijs in die dagen ontbroken.
Aanvankelijk was met kapitein DE R o c h e m o n t afgesproken,
dat met de bijbestelling van vivres uit Soerabaja — wegens
mogelijke verlenging der expeditie met een maand — gewacht
zou worden totdat door hem hierom uit het binnenland ge-
vraagd werd.
Nadere overdenking deed den heer P. M. in verband met zijn
lateren terugkeer van Merauke naar de kust echter inzien, dat
op deze wijze die aanvulling niet op tijd, d. i. ongeveer begin
Februari, aan het landingsbivak in de Etnabaai zoude kunnen
worden afgeleverd. Hij bestelde ze daarom thans reeds bij, andermaal
hiertoe de hulp van de Militaire Administratie te Soerabaja
inroepende. Evenals zijn voorganger, werd ook de nieuw opge-
treden Intendant, kapitein W . G. S p e l t i e , bereid gevonden te
helpen, en dank zij de bemoeiingen en de goede zorgen van den
Beheerder van het Gewestelijk Magazijn van kleeding en uit-
rusting, den heer R. F. B lE RM A N N , kwam later in einde Januari
ook deze bezending in goede orde op Dobo aan.
Per mailboot die den I«“ December van Merauke naar Dobo