
Mieren waren er zeer veel in het bösch aan de Etnabaai.
Dikwijls heb ik opgemerkt hoe ze als in lange processies zieh
voortbewogen, den eenen boom opklimmend, den anderen afda-
lend, om dan weer, een eind weegs over den grond gaande, een
nieuwen boom te beklimmen en van dezen längs een overhangenden
tak op een anderen boom over te gaan. Somtijds was
het einde van dezen optocht niet te zien; het hield schijnbaar
niet op, of men kon wegens de gesteldheid van het terrein den
stoet niet langer volgen. Tegen het ondergaan van de zon zag
men ze niet meer, en ik heb dikwijls getracht te onderzoeken
of ze ook weer längs denzelfden weg terugkeerden, maar ben
daarin niet geslaagd, zoodat het mij voorkwam dat deze mieren
op den trek waren.
Eens passeerde ik zulk een stoet, die dwars over het voetpad
heentrok. -De mieren liepen alle regelmatig in vier rijen naast
elkaar. Een eind verder zag ik een groot donker voorwerp in
den stoet voortbewegen. Naderbij gekomen zag ik dat dit het
lijk van een zeer grooten kever was, dat in den optocht werd
meegevoerd. De kever was zwart van de mieren die hem als
met een donker levend waas bedekten, er aan alle kanten over-
heen en onderdoor loopende hem zoo voortsleepten, waarbij
men de kracht der mieren moest bewonderen, die nevens den
zwaren kever al hunne makkers die er over liepen medetrokken.
Ik kreeg den indruk, dat de onder het gevaarte loopende dieren
steeds door andere werden vervangen.
De mierennesten die ik te zien kreeg, waren in de buurt van
MeraukS op meer opene met niet zware boomen begroeide ter-
reinen. Het waren kleine heuveltjes ter hoogte van een paar
voet, zeer vast en hard op het aanvoelen. Ze bleken als men er
een stuk afsloeg uit een zeer harde materie te bestaan. Meestal
zag ik er een kleine, ik geloof donkere mierensoort in.
Soms zag men tegen boomen, vooral tegen kokospalmen een
langwerpig mierennest, vaak met een eenigszins raatachtig voor-
komen. Van een nabij MeraukS gekiekt exemplaar gaat een foto
hiernevens (i 13). Het nest zit tegen den stam van een kokospalm.
Tusschen de bladeren van meest kleine boomen kwam soms
voor een los gebouwd nest van roode mieren, meest een vrij
groote soort, die de groene bladeren aan elkaar hadden vastgewerkt.
Men liep dikwijls gevaar bij het gaan door het kreupel-
hout deze nesten niet op te merken, totdat men zieh opeens
pijnlijk gestoken voelde door een massa roode mieren die op kleed
of handen liepen en die men in het voorbijgaan had opgeloopen.
Ook had men er een groote zwarte mierensoort, die huisde
in zeer losgebouwde nesten bestaande uit aan elkaar gebonden
houtdeeltjes, deels hangend aan, deels rustend op takken van
kleine boomen en slechts eenige voeten boven den grond. Deze
113. Mierennest tegen een klapperboom, M ir au kl.
nesten waren zoo los van bouw dat ze bij inwerking van een
geringe kracht uit elkaar vielen.
Het is mij dikwijls opgevallen wanneer ik in vermolmde boomstammen
rond zocht en met mijn hartsvanger het hout uit elkaar
deed wijken, waarbij dan veelal duizendpooten, schorpioenen en
houtkevers nevens hunne larven te voorschijn kwamen, dat ik in
de versehe kevergangen van het hout mieren zag rondloopen,
zoodat ik mij afvroeg of die met reden dan slechts bij toeval