
Op den hoek daardoor gevormd verrees eene hut van aan-
zienlijke afmetingen, en beneden aan den rivieroever stonden
een groote Papoea en een kleine dito. Aangezien van eene ver-
rassing geen sprake kon zijn, liet ik den medegenomen politie-
oppasser die als tolk fungeerde, toebereidselen treffen tot het
zoeken van aanraking, waartoe hij een kleurig stuk doek en eenige
snoeren kralen in de handen nam. Maar nauwelijks kregen ze
ons in zieht, of de wassching van den kleinen Papoea werd ge-
staakt en met hem in de armen vloog de groote längs eene
ladder tegen den oever op en verder het bosch in, zieh niet
störende aan het gewaai en later het geroep van den tolk. Daar
bij den hoek te veel stroom stond en de eene riviermonding
versperd werd bevonden, stoomden we de andere in en dadelijk
op een zandbank. Het duurde een kwartier alvorens we vrij
kwamen, en met de vlet naar den oever konden roeien; de
Papoea had dus voldoenden voorsprong.
De trap, door hem benuttigd om den hoogen wal te bereiken,
bleek een van inkepingen voorziene boomstam; maar wij prefe-
reerden dien toegang niet en beklommen den oever op een
andere plaats. Allereerst werd de hut in oogensehouw genomen;
daarin bevond zieh niemand. Toen het bosch in, waar de voet-
sporen op den modderachtigen bodem zichtbaar waren; de door-
gang was hier gemakkelijk, en we volgden de Sporen een tijd.
Vergeefs echter kweelde de tolk alle hem bekende Papoesche
zangen; niemand vertoonde zieh. In het bosch lagen twee groote
boomen geveld, in bewerking om er prauwen van te maken;
de steenen gereedschappen lagen er bij, en gaven een goeden
dunk van de deugdelijkheid van dit materiaal en van de ge-
schiktheid voor het doel. Bij de hut teruggekeerd stelden wij
een nauwkeurig onderzoek in ; bij eene lengte van 20 M. bleek
zij eene breedte van 2 M. te hebben; ze was zeer laag, vol-
slagen duister, en twee kleine openingen verleenden er slechts
kruipend een toegang. Blijkbaar eerst körten tijd geleden opge-
richt, diende zij voor tijdelijk verblijf aan een groot aantal per-
sonen, herwaarts gekomen tot het vervaardigen van prauwen,
het uitoefenen van vischvangst en jacht.
Groote hoeveelheden sago in pakken, wapens e. d., waren aan-
w e z ig ; 00k een kop. Lappen gekleurd goed en kralen wezen
er op, dat we met dezelfde lieden te doen hadden waarmede in
begin Mei aanraking was verkregen en welke zieh toen toe-
vallig aan de kust ophielden. Van de beide rivierarmen welke
zieh hier vereenigden, bleek de eene onbevaarbaar door te geringe
diepte, de andere door te feilen stroom, terwijl de toegang
daartoe versperd was door eene groote massa omgevallen boomen,
met bandjir's aangevoerd, die zieh aan de monding hadden vast-
gezet. De eene arm was vermoedelijk de afwatering van een
moeras, de andere een bergrivier van vermoedelijk niet ver ver-
wijderde heuvels körnende. Uitzicht bestond er echter niet; we
zagen niets dan het bosch om ons heen, en de rivieren welke
er tusschen door stroomden. We volgden nog den loop van den
snelstroomenden arm, zagen 00k hier längs de oevers sporen
van lieden welke zieh in groote haast verwijderd hadden, doch
keerden na een half uur geloopen te hebben op onze schreden
terug, aangezien ik mij niet te ver durfde verwijderen van de
sloepen, welke onder dekking van slechts een gewapende waren
achtergebleven.
Bij de sloepen aangekomen scheepten we ons weder in, na
eerst voor de beide toegangen der hut enkele bijlen en messen
te hebben opgehangen als teeken van onze vriendschappelijke
gezindheid.
Om half drie afgevaren, waren we om half zes langszij van
de Anna terug, in een tropische regenbui welke van drie uur af
was neergestroomd en soms het uitzicht volkomen belemmerde.
Behalve om die reden, was ik 00k verder dankbaar aan boord
terug te zijn; want nog een paar overwinningen als wij op onzen
terugtocht behaalden en we waren verloren geweest. Ik zal niet
in eene beoordeeling treden van de nautische capaciteiten van
den man aan wiens beleid de stoomsloep was toevertrouwd, maar
van riviervaart had hij niet het minste begrip. Hij erkende het
trouwens volmondig. Van aanwijzingen was hij niet gediend, en
in den feilen stroom voer hij zoo onvoorzichtig dat ik soms
mijn hart vasthield. Bij het heengaan was dit niet zoo opge-
vallen, we hadden toen stroom tegen en kwamen slechts lang-
zaam vooruit; maar de snelle vaart die we nu hadden, maakte
den toestand hoogst gevaarlijk. Eenmaal liepen we op een zandbank
waarop we een tijd bleven zitten; viermaal hobbelden we
over boomen heen, waarbij we tweemaal in een zwevende positie ge-
raakten tusschen water en lucht; kortom een reis met hindernissen.
Een schoon pak en een hartversterking brengt den mensch
weder in een goed humeur; maar een indruk van de doorgestane
ängsten blijft, en zulks was zeer goed te bespeuren aan
enkele militairen.
Besloten werd den volgenden dag, 3 October, terug te keeren
naar den mond van de Oetakwa, waar de Flamingo reeds aan-
«4