
weten), epe (die, dat) en epindè (gindsch), gip sie en gipse, (adellijk) ’<).,
Het zal dus wel niet gewaagd zijn re en rie of rek'é en riek'ê gelij k
te stellen. Om de beteekenis van dit reke, rieke op te. sporen,
hebben wij de volgende voorbeelden:
namarek, namareke (bl. 14a) „pas, onlangs” , Nama bet, „thans,
.zooeven” , bv. nama amnangga (bl. 8b) „thans een man” ; tanama-
tanama , „nu en dan” ; in namareke sçhijnt dus reke hët woord
waaraan het is gehecht naar een pas verleden tijd te verplaatsen.
Andere voorbeelden •zijn: namarek onim (bl. 5b) „pas aangekomen
menschen” ;.papoes epe namareke (bl. 9b) „dat kind is pas.(geboren)” ;
boebtìe epe namareke ievoenê (bl. 9a) „die vrouw is pas bevallen” .
nok da sip'érekï hee mindab nasak (bl. 17b) „mijnen sagokoek»
pas gekookt, heeft de regen getroffen” . Sipe beteekent „koken”,
sipereke „pas gekookt’.’.
. onim dieno ambiederek ehe.(bl. 30b) „menschen van nacht hebben
pas gezeten hier” . Ambiede bet. „zitten” .
onim iesaserek otieveke „menschen-voetsporen van pas zijn vele”
(er zijn veel versehe voetsporen); iesase bet. „voetspoor” . Men
mag dus toreke waarschijnlijk wel vertalen met „wat pas? .wat
zoo even? wat was dat zooeven?” en het beschouwen als een
woord waarmede gevraagd wordt om uitleg van hetgeen zooeven
is geschied, gezien, gehoord, opgemerkt, vandaar de bet. „waarom ?”
Ook op de volgende voorbeelden past deze beteekenis van reke\
aroereke „litteeken” , d .i. pas een wond (aroe) geweest.
pareke2) „bovenkaak” , d. i. pas aan het hoofd, (pa) geweest,
van het hoofd afkomstig, deel van het hoofd.
.etereke „onderkaak” , d .i. pas aan de kin geweest, van de kin
afkomstig, tot de kin behoorende.
Hierbij sluit zieh aan de beteekenis van rieke in de volgende
voorbeelden:
etoeb'ériekí parare „uit de zee (etoebe) afkomstige visch [parare],
.visçh die pas uit zee is, zeevisch” .
boeberieke parare „visch afkomstig uit .plassen” [boebe, bl. 23a).
.otievirieke3) „volwassen man, die het toezicht houdt op de
jongens” , d. i. tot de velen [otieve] behoorende, van den troep
afkomstig, een van den troep (en wel de opzichter).
1) Gipsîi van bl. 16a is hier veranderd in gifise, naar het eenige regels verder
voorkomende kaiese en mahoese.
2) Uit de Wdl. door Dr. K och ter plaatse opgeteekend.
3) Op bl. 5b staat otievVlieM! ; over de verhouding van l en r, vgl. de opmevking
der Redactie van de Verh. Bat. Gen. in Noot 2 op bl. 4 en daartegenover ' het
.baven (bl. 638— 639) gezegde., .
Oeroemrieke, Wendoerieke, Boeterieki, Joeberieki, Sepadiemerieke
„afkomstig van Oeröem, Wendoe, Böetie, Joeber, Sepadiem" . De
vertaling geeft ook doorgaans den plaatsnaam zonder rieke, zie
bl. 20b en 22b.
derieke „bosch” ’), eigenlijk „van het bosch, uit het bosch
afkomstig, tot het bosch behoorende” . De Wdl. geeft op bl. 15b
voor „boom, bosch” de.
Verder. valt nog het bestanddeel nde van tonde „vanwaar” te'
bespreken. Andere voorbeelden van dit aehtervoegsel zijn:'
epinde „daarginds” , bv. epinde onim otieve zie (bl. ya) „daarginds
zingen vele menschen” .
ajau epinde mindab sarade sa koema (bl. 29b) „het gebeente is
ginds begraven in het zand” .
e dondt, aukat basieke epinde (bl. 31a) „hier is een touw, breng'
het naar het varken ginds” .
De stam van dit woord is epe, dät den klemtoon op de voor*
laatste heeft. Epinde heeft dien op de lettCrgreep pi, waaruit
zieh reeds laat vermoeden dat -nde een demonstratief aanhechtsel
is. Epe als voornaamwoord beduidt „die, dat” (2^ en 3^ pers.),
als bijwoord beteekent het „d a a r,' ginds” ; epinde „daarginds”
heeft dus in -nde een demonstratief aanhechtsel.
ariende „later” ; een grondwoord arie geeft de Wdl. in ariede
„langzaam” en in andie „ nog een oogenblik” . De beteekenissen
dezer woorden zijn nauw verwant; ook in ariende is ndi een
demonstratief affix. Vgl. nog ade, adi „wachten” .
jande „wanneer?” inde „waarheen?” Van deze beide sameft-
Stellingen met -nde geeft de Wdl. de grondvormen niet. Intusschert
pleiten de beteekenissen dezer woorden niet tegen de opvatting
van -ndi als demonstratief affix. Inde kan van denzelfden wortel
zijn als ehe (he, e) „deze; dit hier” , epe „die, dat, daar” , en eke
„die, dat, daar” en vragend „waar?” zoodat het karakter van
vraagwoord bij inde en bij jande door den vorm niet is aange-
duid. In tonde is to het vragende bestanddeel. In tondonim „vreemde,
andere” behoeft het ook niet bepaald „vanwaar?” te beduiden;
het kan daar nog zeer goed zijne oorspronkelijke beteekenis van
een nadrukkelijk to „wat?” , dus „wat voor?” hebben behouden.
Ten slotte is nog een aehtervoegsel te behandelen dat voor-
komt in de volgende voorbeelden:
ehan „die, dat; daar”, bv. boebtie ehan mindab kohabe koi „die
vrouw heeft de deur al geopend” .
1) Uit de Vergelijkende Woordenlijst op bl. 480 hiervóór.