
A. A L G E M E E N G E D E E L T E .
X. Het Papoea-type. — Te Merauke had ik gelegenheid om
gedeeltelijk Studie van dit volk te maken. Over de overige
Papoea’s, meer Westwaarts längs de kust en aan de Etnabaai
wonende, zal weinig en slechts ter loops worden medegedeeld,
omdat hier voor dergelijke Studie geringe gelegenheid was.
Het Papoea-type, in het algemeen gesproken, wijkt reeds voor
den oppervlakkigen beschouwer geheel af van de meest bekende
typen uit den Oost-Indischen Archipel.
De Papoea’s te Merauke hadden weer eenigszins ander voor-
komen dan de meer Westelijk längs de kust wonenden. Ze
waren sympathieker in hunne verschijning en hadden over ’t algemeen
intelligenter gelaatsuitdrukking. Ook zag men te MeraukS
niet die hoofden met groote ragebollen, die. vervaarlijke vilt-
achtige haarmassa’s, welke vele Papoea’s in andere deelen van
N.-Guinea bezitten en zonder welk Ornament men zieh vroeger
geen rechtgaanden Papoea denken kon. Dezen haartooi ziet men
w.el weer .te Dobo (Aroe-eilanden), en te Fak-fak.
Bij de eerste ontmoeting valt al dadelijk de slanke bouw van
het meest goed gespierde lichaam in het oog. Wanneer men
afzag van de huidskleur, deed het gelaat door rechten neus en
hoog voorhoofd dikwijls aan dat van Europeanen denken. Schenen
ze uit de verte geziert veeleer negertypen, meer van nabij be-
schouwd bleek die overeenkomst alleen te bestaan in het dikke
kroeshaar en de huidskleur; versterkt, indien een breede neus
het gelaat, monteerde. De neuzen waren echter meest recht en
niet zeer breed. Enkele keeren gaf een gebogen neus aan het
gelaat een Semietische uitdrukking.
Het kroeshaar komt juist bij de Papoea’s te Merauke echter
weinig tot zijn recht, omdat de meesten de gewoonte hebben
het haar in lange met plantenvezels gevlochten bundels over de
schouders afhangende te dragen.