
zij die? dier andere volken overtreffen wat de relatieve lengte
der armen betrof, waarbij tevens bleek, dat die meerdere lengte
W° rdt’ d° ° r dG rdatief lanSere bovenarmen.
De Merauke-groep heeft ook längere boven- en onderarmen dan
de mannen van de Humboldtbaai en het Sentani-meer.
D e Brachiaalindex f 100 X lengte v, d. onderarm
V lengte v. d. bovenarm
tabel medegedeeld:
wordt in de volgende
T a b e l I I I . B r a c h i a a l i n d e x .
Groep I. Groep II. Groep III. Groep IV. Groep V.
M. 85.3 M. 86.3 M. 86.8 M. 91.8 M. 84
V. 88.2 V. 84.6 V. 80.4 —
■
Os
Het aantal personen waarop deze cijfers betrekking hebben is
even groot ais dat in Tabel II.
Bij de drie bovengenoemde tabellen sluit zich nu het best
een vierde aan, waarvan ik de gevonden gemiddelden voor de
maten van hand en vingers samenvoeg. De lengte der hand is
reeds, voor zoover ik die gemeten heb in Tabel II opgenomen.
T a b e l I V . Handma t e n .
Groep.
Handbreedte.
Lengte v. d.
middelvinger.
Lengte v. d.
duim. Aantal
1 Abs. 1 Rel. personen. r Abs. Rel. Abs. Rel.
I. M. 1 8.5 H . I - 10.8 ■ 6.4 6.7 4.0 28
r / 'v ; * 7-9 5.0 10.3 6.6 6 -3 4.0 12
II. M. 8.4 5-2 10.7
,6'5 6.8 4.1 7
V. 7-5 5-0 9-7 6.4 6.2 4.1 2
III. M. 8.2 4.9 10.8 6.6 6.6 4.0 9
V. 7-5 4.9 10.0 6.6 6.0 3-9 i
IV. M. 7-9 5-1 10.3 6.6 6.6 4.2 5
V. M. * 7-s S-o
00
ON
6.2 6.2 4.0 5
V . 7.2 4.8 9.6 1 6.4 1
00
10
3 ’9
Hoewel het van zelf spreekt dat de verschillen hier veel kleiner
zijn dan in de voorafgaande tabellen, kenmerken de mannen van
groep I, II en III zieh ook hier weer door iets grootere handÌ
breedte dan groep IV en V. Hetzelfde geldt voor de lengte
van den middelvinger.
Van de onderste extremiteiten heb ik de totale lengte slechts
bepaald bij de personen der Mérauké-groep (Groep I) en wel
bij 24 mannen en 11 vrouwen. Slechts van de voeten heb ik
lengte en breedte ook bij de personen der andere groepen bepaald.
Ik geef nu eerst de verticale maten van de onderste extremiteiten
der Merauke-groep.
T a b e l V. On d e r s t e e x t r emi t e i t (Groep I).
Totale lengte. Bovenbeen. Onderbeen. Voethoogte.
Abs. Rel. Abs. 1 Rel. Abs. Rel. Abs. Rel.
M. 93-2 55-7 44.7 26.7 42.1 25.2 6.4 3-8
V. 85.6 54-6 40.3 25.8 40.0 25-5 5-3 3-4
De totale lengte van de onderste extremiteiten zooals die in
deze tabellen is medegedeeld, is niet door directe meting ver-
kregen, doch indirect door vermindering van de spina iliac ant.
sup. met 4 cM. De lengte van het bovenbeen, door van de totale
lengte onderbeen -j- voethoogte a f te trekken; terwijl de lengte
van het onderbeen verkregen is, door van de hoogte der lijn
van het kniegewricht boven den bodem, de voethoogte af te trekken.
Uit Tabel II is gebleken, dat de lengte van de bovenste
extremiteit bij de vrouwen relatief iets grooter is dan die der
mannen, doch zoo weinig, dat het wel verwaarloosd kan worden.
Voor de onderste extremiteiten vinden we ook weder een miniem
verschil, doch omgekeerd, n.l. de rel. grootte is bij de vrouwen
11 mM. kleiner; ook dit verschil kari wel verwaarloosd worden,
zoodat we wel moeten aannemen dat naar verhouding van de
lichaamslengte de lengte der armen bij mannen en vrouwen
gelijk zijn.
Voor den tibio-femoraal-index vond ik bij genoemde groep I
de volgende getallen:
Mannen 94.2 Vrouwen 99
terwijl de berekening van den intermembraal-index [de verhouding
der lengte van de bovenste tot die der onderste extremiteit
zonder hand en voet] de volgende getallen g a f :
Mannen 7°-9 Vrouwen 71.7.
Meer volledige maten kan ik geven van den voet, gelijk uit
onderstaande tabel volgt.