
Aangezien het gevonden trace verbeterd moet worden alvorens
beladen koeli s kunnen passeeren, gaan den volgenden morgen,
29 Dec., enkele kappers onder mijne leiding daartoe op weg;
de overigen gaan vivres halen. De geoloog is niet erg wel en
blijft achter in het bivak. Voor den afmarseh melden zieh Timo-
rees en Madoerees ziek, ze zijn zoo geschrokken van den tocht
van gisteren dat ze nu koorts beweren te hebben. Geheimzinnige
koorts, die zieh noch door uiterlijke verschijnselen noch door
temperatuursverhooging openbaart, en die ook ge'ene vermindering
van eetlust veroorzaakt. Ofschoon de fungeerende dokter hun
„dienstdoen voorschrijft, blijven ze hardnekkig op de bale-bale
verklärende niet te kunnen loopen. En ze kunnen toch
00k niet aan een touw medegevoerd worden, ofschoon de wil
daartoe mijnerzijds wel bestaat. Zoo blijven ze achter!
Voor den afmarseh verzoeken de Keieneezen een mandoer te
mögen hebben, die hen leiden en aansporen kan; zönder zoo-
danigen drijver zal het volgens hen altijd sukkelen blijven, met
denzelven maalt zieh de toekomst rooskleurig af. Nu succes-
sievelijk twee mandoer’s wegens ziekte zijn achtergebleven, is
een dergelijk specimen niet meer aanwezig, en noodig ik hen
uit er een te kiezen uit hun midden dien ik dan op staanden
voet zal promoveeren; maar met de noodige zelfkennis achten
ze niemand geschikt. Den Timoreeschen mandoer willen ze niet •_
deze ambieert het trouwens 00k niet, daar ik het hem reeds aan-
bood — , en zoo eindigt de comedie als een nachtkaars.
Nog niet lang na het verlaten van het bivak achterhaalt mij
een koeli met de post, en de lezing daarvan geeft mij aanleiding
terug te keeren; de kappers gaan op eigen gelegenheid verder.
Die post, die post! Is een ander verheugd in zijn isolement
iets van de buitenwereld te vernemen, mij bekruipt een onaan-
genaam gevoel bij het zien van den postlooper. Ook nu weer,
en met reden! Tal van brieven, maar ze wedijverden in onaan-
genaamheid van inhoud. Zoo het bericht dat een Timoreesche
koeli te Kiroeroe overleden is; dat een nieuw transport Keieneezen
is aangekomen, sterk 30 man met een mandoer-, dat in
alle tusschenbivaks zieken zijn onder militairen en koeli’s; dat
het ziekteprocent onder de militairen te Kiroeroe 33% bedraagt;
en dat de regens overal aanhouden. Excusez du p eu !
Het eerste slachtoffer van de expeditie is dus gevallen, het
zal niet het laatste zijn. De man is nimmer van Kiroeroe weg
geweest, daar hij ter beschikking van den dokter was gesteld
op diens verzoek, als plaatsvervangend bediende.
Een derde bezending K ei-koeli’s is reeds besteld. Dealgemeeme
gezondheidstoestand baart nog de meeste onrust, vooral in ve r band
met de mededeeling van den Commandant der Flamingo,
dat op de laatste reis de Westmoesson al stevig doorstond met
harde regens en veel wind.
De nacht gaat rüstig voorbij, in tegenstelling met den vorigen,
toen zware regenbuien gepaard aan heftige windvlagen een leder
uit den slaap hielden. Een wäre heksensabbath, waartoe het
oorverdoovend kabaal van de rivier niet weinig bijdroeg; het
geheel zeer geschikt om ängstige lieden van hun stuk te brengen.
Bii het opstaan, den 3ienDec., blijkt de Timoreesche mandoer
te ontbreken; hij is er stil van door gegaan. De Madoerees
weigert hardnekkig te vertrekken; door dit voorbeeld geinspi-
reerd meldt een der beide militairen zieh ziek, een Amboineesch
onderofficier met een uiterst matig ontwikkeld eergevoel en van
wien we wisten dat hij zieh niet ontzag met de koeli’s te heulen.
Ook hij wordt achtergelaten en belast met de bewaking van de
vivres die achterblijven. Aan eene poging van de Keieneezen
om zieh en masse ziek te melden wordt de kop ingedrukt, door
de twee eersten welke weigeren op marsch te gaan, dadelijk te
ontslaan. De overigen nemen hunne vrachten op, en we gaan verder.
De geoloog, nog altijd ongesteld, betrekt reeds tamelijk vroeg
een bivak waar ik eenige uren later aankom. De gevolgde weg
is dezelfde als door mij verkend werd, we bereiken echter niet
het vorige eindpunt. We zijn aanzienlijk geklommen, doch de
dichte boschbegroeiing maakt uitzicht slechts nu en dan mogehjk,
waarbij we naar Noord en Zuid hooge bergen waarnemen. Op
het Kaja-kaja-pad bevonden zieh tal van vroeger geplaatste
vogel- en varkensstrikken, doch blijkbaar is het jachtveld a ge-
weid want we zien of hooren geen enkel dier. Ook hier die
doodsche stilte, drukkend in hooge mate. Slechts weinige mooie
boomen zien we, overigens onaanzienlijke houtsoorten. En alles
even vochtig en zwaar bemost, een treurig ontmoedigenden aanblik
opleverend.
De overgang van het Oude naar het Nieuwe Jaar wordt al
slapende doorgemaakt; we zijn geen van beiden in eene feesit-
stemming. De opvoer van vivres laat te wenschen over, zoodat
het menu weer hoogst eenvoudig is: rijst met gedroogd vleesch
of gezouten visch, en katjang idjoe met Javaansche suiker. De
kisten met eetwaar blijven uit, en dit gepaard met al de onder-
vonden teleurstellingen en tegenspoeden sluit elke vroolijke
stemming buiten.