
Papoea-hond nog sterker gezegd worden zieh voort te zetten.
Wat de waterdieren betreft, zoo bemerkten wij ’s avonds bij
het varen door de Arafoera-zee längs de Westkust van N. Guinea
1x4. Papoea-varken bij Merauke.
enkele schijfkwallen op, die een prächtig licht uitstraalden. Zoo
00k rib-kwallen, die bij uitstek mooie fijngevormde wezens. Van
beide werden exemplaren medegebracht; zoo 00k een partijtje
mooie mantel-kwallen uit de Merauke-rivier.
Aan de rivieroevers waren de heremiet-kreeften, die in een
andermans huis wonen en soms een contubernaal op hun dak
er nog bij houden (in den vorm van een zee-anemone), altijd
overvloedig te vinden, zop 00k de Periophthalmus, dat eigen-
aardige vischje, dat in heele troepen rondhuppelt en als uit het
water springt.
Terwijl we eenige dagen in de Arafoera-zee een mijl of 10
buiten de kust lagen, kwam dagelijks tegen zonsondergang
een met uiterst kleine en snel bewegende haartjes voorziene
wormsoort aandrijven, met den stroom medegevoerd. Deze bleek
later te zijn een Polychaeten-soort. Dr. R. HORST deelde me
mede dat het een kleine soort van het geslacht Chloeia was,
verwant aan de veel grootere, 00k in onzen O.-I.. Archipel voor-
komende Chloeia flava.
Ook leverde de vischvangst in de groote en kleine rivieren nog
al enkele visschen op. Op het strand nabij Merauke vond ik
soms, bij laag water, dat wonderlijke vischje dat zieh bolrond
opblaast en een eigenaardig knorrend geluid doet hooren als
men het aanvat. Het is een Tetrodon-soort en wordt „egelvisch”
genoemd, omdat het rondom met puntige schubben is bezet die
als doornen uitsteken.
Wa'nneer aan boord de bemanning zieh bezig hield met het
vangen van een kleinen haaivisch („kat-haai” genoemd) die aan
de kust veel voorkwam, en de haai op het dek lag, vond men
soms aan het dier vastgezogen, vischjes met een plaatvormig
zuigtoestel op den kop. Dit vischje behoort tot de Echeneiden
of zuigvisschen (Echeneis naucrates L.), Deze hechten zieh evenäls
het zgn. loodsmannetje aan de haaien vast, en profiteeren van
de gelegenheid dat er van de prooi der haaien wat voor hen afvalt.
Voorzeker is het een verbindend feit dat Prof. Dr. M a x W e b e r
bij zijn rede in de Kon. Academie van Wetenschappen over de
visch-fauna van Nieuw-Guinea, 24 Nov. 1906 gehouden, verklaarde
dat hij voor zijne Studie ook had kunnen gebruik maken van
de door onze expeditie medegebrachte visschen, en dat deze
hadden bijgedragen om licht te verspreiden bij de Studie van
den toestand waarin Nieuw-Guinea in voorhistorische tijden ver-
keerd h e e ftJ).
Het verslag over het aan Prof. W e b e r toevertrouwde zoologisch
materiaal door hem medegedeeld volgt hieronder:
„Omtrent de zoologische verzameling door den Heer J. W. R.
K o c h te Merauke, aan de Etna-baai en de Westkust van Nieuw-
Guinea bijeengebracht, kan voorloopig het navolgende worden
medegedeeld.
Met uitzondering van de visschen waaromtrent beneden meer
1) Zie hierover een voorloopige mededeeling in zijn : „De vischfauna van Nieuw-
Guinea”, Verslagen Kon. Akad. v. Wetensch., .Afd. Wis- en Natuurk.,- 24 Nov.
1906 p. 368 (ook in ’t Engelsch versehenen); en meer uitvoerig: „Süsswasserfische
von Neu-Guinea. Ein Beitrag zur Frage nach dem früheren Zusammenhang von
Neu-Guinea und Australien von Prof. M a x W e b e r ” , in „Nova Guinea: Résultats
de l ’expédition scientifique Néerlandaise à la Nouvelle-Guinée” , Leiden 1907 en in
het bijzonder bl. 217 vgg.: „Ursprung der Fauna der. Süsswasserfische von Neu-
Guinea und ihre Beziehung zur derjenigen Australiens und des Indischen Archipels.”