
ter zee W. D. H. Ba RON VAN ASBECK, destijds Chef van het
Bureau: Personeel bij het Departement van Marine, die met zijn
daadwerkelijke Sympathie voor de zaak, van den aanvang af veel
heeft bijgedragen tot het uit den weg ruimen van verschillende
bezwaren, die zieh tegen het inwilligen van hetgeen op maritiem
gebied gevraagd werd, voordeden.
En waar ten slotte de eindbeslissing in hoeverre en waarmede
zoude kunnen worden geholpen, uit den aard der zaak aan den
Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie behoorde te worden
overgelaten, daar werd van ’s-Gravenhage uit de verzeke-
ring ontvangen, dat deze zaak door het Departement van K o lonien
aan de Indische Regeering warm zoude worden aanbevolen.
II. H E T BEGIN V A N UITVO ER IN G.
Onder deze günstige vooruitzichten vertrok op 25 Februari
1904 de Vertegenwoordiger van het K. N. A . Genootschap, als
diens gevolmachtigde, per S. S. Kon. Willem I uit Genua naar
Indie, om daar verder alles voor te bereiden en uit te voeren.
Kort te voren was door den Voorzitter in de Algemeene Ver-
gadering van 20 Februari te Amsterdam, aan de leden van het
Genootschap en aan belangstellenden een exposé gegeven van
hetgeen gedaan was en thans stond verricht te worden (zie T.
A . G. 2e S., XXI, p. 339JÌ355, 930).
Het Europeesche personeel der deelnemers aan den landtocht
zoude bestaan en bestond thans reeds uit de navolgende heeren:
den kapitein der Genie van het N. I. Leger E. J. DE R o c h e -
MONT, te Palembang in garnizoen, oud-officier van den Topografischen
Dienst in N. I., bestemd om na bekomen toestemming
der Indische Regeering op te treden als topograaf-leider;
den mijnen-ingenieur C. M o e r m a n , te Rotterdam, eenigen tijd
geleden teruggekeerd uit Indie, alwaar door hem in N. Borneo
mijnbouwkundige onderzoekingen waren geleid; thans aange-
zocht om als geoloog aan den tocht deel te nemen ; en
den arts J. W. R. K o c h , te ’s-Gravenhage, te voren practisee-
rend te Nieuwveen en thans aan de expeditie verbonden als
geneesheer, tevens als meer of minder deskundig verzamelaar
op anthropologisch, ethnografisch, botanisch en zoologisch gebied.
Tegelijk met den heer P. M. vertrok Dr. K O C H naar Indie,
met het voornemen mede naar Z. Nieuw-Guinea door te gaan
en daar achter te blijven gedurende de maanden dat de expeditie
op Java werd uitgerust. Van de omstandigheden zoude het
afhangen o f hij zieh in dien tijd op de hoofdplaats Merauke
of in de omgeving zoude ophouden, dan wel zieh tijdelijk vestigen
op de piek waar eventueel de expeditie zoude landen.
Op de reis naar Genua hadden de heeren P. M. en Dr. K O C H
in Florence een afgesproken samenkomst met S i r W i l l i a m
M a c G r e g o r , den voormaligen „Administrator” van Britsch
Nieuw-Guinea, bekend om zijn vele reizen in het door hem tien
jaar achtereen bestuurde gebied J). Zoo was o.a. in die jaren door
hem een tocht volbracht naar het hooggebergte in het Z.O. deel
van Nieuw-Guinea en hierbij de hoogste top, Mt. Victoria, circa
13000 voet hoog, beklommen. Waardevol advies kon dus van
hem verwacht worden, waar de ontworpen expeditie een eenigs*-
zins gelijksoortig doel beoogde en inderdaad had hij dan 00k,
vooraf verwittigd zijnde van het doel hunner komst, uitgebreide
lijsten opgemaakt betreffende: „tents and hammocks, bedding,
food, tradegoods, collecting-gear, medicines, instruments, cam?
ping” etc. etc., die hij nu bij het onderhoud punt voor punt
behandelde, en welke menigen goeden wenk bevatten.
Ten huize van S i r W i l l i a m ontmoetten de heeren P. M. en
D r . K o c h o . a. 00k de Italiaansche geleerden B e c c a r i en
L o r i a , beiden bekend om hun vroegere ontdekkingsreizen op
natuurkundig gebied in West-, Noord- en Oost-Nieuw-Guinea.
Dr. K o c h bezocht met hen hunne verzamelingen en wisselde
meer in het bizonder met hen van gedachte, daar zijn aanstaande
werkkring in vele opzichten aan hun vroegeren arbeid zoude
aansluiten.
Waren vöör het vertrek, in Nederland slechts terloops tus^
sehen het Bestuur en zijn aanstaanden vertegenwoordiger in N. I.
besprekingen gehouden over het aantal koeli’s en de grootte en
den aard van een eventueel militair geleide —- 00k wijl het
onbekend was in hoeverre het N. I. Gouvernement ten deze
zoude willen meehelpen — , zoo namen deze zaken een vasteren
vorm aan, na het onderhoud van den heer P. M. met SlR W i l l
i a m M a c G r e g o r te Florence en later bij aankomst te Sabang
in Indie met de militaire autoriteiten op Atjeh.
1) In Februari 1893 was door den heer P. M. ten overstaan yan S ir W ill iam
Mac G regor, destijds Administrator van Br. N. G., eenerzijds en den Resident
van Ternate J. B ensbach anderzijds, de ligging van de Britsch-Nederlandsche greife
op de Zuidkust van N. G. nabij den Risten lengtegraad astronomisch bepaald
geworden.