
laagwaters van de ééndaagsche en dubbeldaagsche getijden,
welke hier het gemengde tij vormen. K olff (zie Alg. Verslag,
p. 69, noot) vermeldt in zijn reisverhaal (p. 355 v.o.), op een
ankerplaats in open zee onder den wal bezuiden de Triton-bank,
een verval van 10 tot 12 voet; waarschijnlijk, dus tengevolge
der bovenvermoede opstuwing van water aldaar.
Winden. Betreffende deze, en meer in het bizonder de moes-
sons, wordt het volgende opgemerkt.
Hetgeen Modera hieromtrent mededeelt (zie A. V., p. 7, 3« al.)
is tot heden niet gelogenstraft.
Bij K olff (zie hierboven) vinden we op p. 356 van zijn reisverhaal
opgeteekend, waar hij zijn zeiltocht längs de Z. W. kust
van Nieuw-Guinea, van benoorden de Digóel tot ongeveer Hoek
Boeroe (medio Mei 1826) beschrijft: „Wij zeilden vervolgens
„eenige dagen achter elkander. . . . Des nachts hadden wij aan-
„houdend zwaar onweder, met onafgebroken regen, en de deining
„uit het zuiden nam van dag tot dag toe.” Even te voren heette
het insgelijks: „den ganschen nacht hadden wij onstuimig weder
„met aanhoudenden regen.” Dus 00k hier de Z. O. moesson, de
natte en kwade, en reeds vrij vroeg invallend.
lets verder, pag. 373, schrijft h ij: „Om de kust verder west-
„waarts dan Lokayie | — Lakahija, ingang Etnabaai] aan te doen,
„zoude het raadzaam zijn zulks in de west-moeson (en den
„kentertijd), en niet met het einde of in de oost-moeson te be-
„proeven, alzoo om dezen tijd de kust te veel voor de zuide-
„ winden openligt, terwijl het wegens het zeer steil afloopen van
„de oevers zeer moeijelijk is, goede ankerplaatsen te vinden.
„Deze waarnemingen zijn mij door deskundige inlanders bevestigd
„geworden.”
De luitenant ter Zee VAN DE L a a r rapporteerde over het
door hem bezochte westelijk gedeelte gelijkluidend (zie A .V . p. 85).
De ondervinding aan boord van de Lombok begin Mei 1904,
en aan boord van de Flamingo en Valk in September en October
d. a. v. opgedaan, leerde dat in die kenteringsmaanden de toe-
stand van wind en zee günstig was, doch dat in begin Mei de
Z. O. moesson met zware regens en zuidelijke deining reeds
soms enkele dagen doorkwam en 00k onverwachts zieh nog in
het laatste van October weder vertoonde. In November en
tot ruim half December werd op de kust en in open zee steeds
goed weer aangetroffen.
De betrekkelijk geringe regenval en de günstige weersgesteld-
heid, in het hart van den Westmoesson van einde December
tot medio Februari, in de Etnabaai ondervonden, is reeds vermeld
in het A .V . op pag. 85, 2e al.
Wat den regentijd op de kusten in de omgeving aangaat _
°P Paff 84 A . V. is reeds medegedeeld de weersgesteldheid te
Fak-fak en op de Westkust van N. G. Betreffende Ambon en de
Oeliassers schrijft VAN Ho e v e l l (1875) in zijn aldus genoemde be-
schrijving dier eilanden, pag. 13 -14 : „De moesoens zijn verdeeld in
„eene West- of drooge en in eene Oost- of natte moesoen, zoodat
„men, in tegenoverstelling met Java, de eerste de goede en de
„tweede de kwade zou kunnen noemen. De Westmoesoen heerscht
„van de maand December tot ultimo Maart,, terwijl de Oost-
„moesoen in den regel medio Mei invalt en tot medio September
„duurt. . . . terwijl in de Oostmoesoen de wind bestendig uit het
„Oosten en Zuidoosten waait, vergezeld van hevige bijna onafge-
„broken regens. Aan regen is trouwens het geheele jaar door geen
„gebrek en zelfs in de drooge moesoen zijn regenbuien niet zeld-
„zaam. Alleen de kenteringmaanden kenmerken zieh door droogte
„ . . .Bi j het begin van de Westmoesoen zijn plotseling uit het
„Zuidwesten opkomende stormen . . . . zeer gevreesd.” — Voor
een dezer laatste werd de Flamingo, eind December ’04 de
Etnabaai verlatend op reis naar Ambon, zelfs genoodzaakt achter
den wal van Poe A di te vluchten.
Een laatste bron ter raadpleging, is het meteorologisch verslag
van den luitenant ter zee Plan t en , opgemaakt aan het
einde van zijn verblijf op de Kei-eilanden en loopende van
Nov. 1888 tot Febr. 1890. Ook daarop is van toepassing het
gezegde van VAN Ho e v e l l : „alleen de kenteringmaanden kenmerken
zieh door droogte” — hier nog juister: door den kleinsten
regenval; overigens zoowel in Oost- als Westmoesson hevige regens.
Het khmaat op de Z. W. kust komt dus, wat het westelijk
gedeelte betreff, in het algemeen vrijwel overeen met dat der
op gelijke Breedte gelegen Molukken. ’)
!) Na het Ter perse gaan van dit Verslag, werd in een brief van jemand die in
ug. 07 de L o r e n t z -E x p . in het achterland der F lam .b aa i bezocht (zie N Ct
5 Oct. 07) het volgende aangetroffen: „Waar bijna overal elders bezuiden den
„eyenaar thans de O.moesson doorstaat,. . . . verheert de invloed van ’tgebergte in
„die streken, binnen een bepaalde rayon, dien drogen moesson in een natten, als op
„Ambon, Ceram, enz.” Bevestiging alzoo van de ondervinding van M o d e r a e a
(zie p 354 b ij: W in d e n ) , en met het 00g waarop juist het einde van den O.moesson
(bept.) destyds voor opmarsch van de Z.W. N.-G.-Exp. was uitgelcozen