
omgevallen boomen, alle nog van versch groen voorzien, zoodat
het den indruk maakte alsof de rivier zieh eene nieuwe bedding
had geschapen; maar heden is het nog veel erger en de water-
stand schijnt steeds hooger te worden. Blijkbaar komt dit terrein
geregeld onder water bij bandjir; het is een echte moeras-
formatie en we zijn den geheelen dag in het water, vergeefs een
uitweg zoekend. Soms tot aan de borst reikend dan weer tot
aan de knieen, omgeeft het ons aan alle zijden; we vorderen
in ’t geheel niet en moeten ten slotte, vluchtende voor het steeds
stijgende water, op onze schreden terugkeeren. Tegen vier uur
s middags zijn we doodelijk vermoeid op een modderachtig
plekje bijeen, betrekken het bivak en worden dra vergast op
een regen welke weder den geheelen nacht aanhoudt. De sloot,
waar we aan gelegerd zijn wordt een stroom, boven welks niveau
ops bivak zieh geen halve meter verheft.
Reeds vroeg in den morgen zijn we ingehaald door een Keie-
nees, ons door den heer Moerman nagezonden. Hij brengt tal
van brieven, waaronder een van den heer IJzerman.
Een schrijven van den Commandant der Flamingo leert mij,
dat men op de reis naar Toeal en terug oponthoud heeft gehad
van eenige dagen door verschillende oorzaken; het ergste was
wel, dat het schip bij het invaren van de Etnabaai op een
grooten onbekenden steen stiet, waarop men eenige uren hoogst
onaangenaam had gezeten om met hoog water vrij te komen.
Het schip bleek beschadigd, maar maakt geen water en kan in
de vaart blijven. Een 46-tal Keieneesche koeli’s zijn aangevoerd,
alsmede een groot aantal vivres; den eersten December zou het
schip weder vertrekken naar Dobo, om militairen en vivres van
Merauke aankomende over te brengen naar Kiroeroe.
Voorloopig zou ik echter geen Keieneezen zien; de geoloog
berichtte dat alle koeli’s aangehouden waren voor het vervoer
van den Controleur, die per tandoe (draagbaar) naar Kiroeroe
zou terugkeeren; het openkappen van den weg op eene breedte
als voor dit transport noodig, maakte de hulp van alle koeli’s
noodzakelijk. Door luitenant Onv l e e was 00k een deel aangehouden
voor het transport tusschen Kiroeroe en Omba, aange-
zien het gros van de Madoereezen het bijltje er bij neergelegd
had en zieh te Kiroeroe verdekt opstelde. De dokter had nog
geen gevolg gegeven aan het verzoek, hem eenige dagen ge-
leden gedaan, om zieh naar het Omba-bivak te verplaatsen,
waar ik hem gaarne wilde hebben ten einde hij zieh in het
centrum zou bevinden.
Dit was de hoofdschotel van het nieuws, waarvan ik alleen
dat van den heer Moerman beantwoord. Hij zou den Controleur
begeleiden, zoo noodig tot het Omba-bivak, en dan opkomen;
doch verzocht ik hem nu op dien terugkeer een tweede bivak
in te richten, ter plaatse waar ik den laatsten rivierovergang
had bewerkstelligd. De afgelegde afstand maakte de inrichting
daarvan noodzakelijk; vooral nu het verder verloop weder modder
vertoonde, was het zaak dit günstig emplacement te benutten.
De officieele naam was voorloopig 2de Depöt-bivak; later was
de naam „ V l i e g e n o o r d ”, door de militairen uitgedacht, en
waarop nadere toelichting overbodig kan worden geacht.
Men make zieh geen te fraaie voorstelling van een dergelijk
bivak; dat aan de Omba b.v. bestond uit eene loods van geringe
afmetingen (lengte acht, breedte vijf Meter) voor het op-
bewaren van de aangevoerde vivres, en enkele afdaken voor
logies van het personeel; de afdaken voorzien van een verhoogden
vloer (1 M. hoogte), overigens zeer primitief. Het geheel be-
staande uit gekapt hout, ontdaan van takken, en overigens in
dien toestand in gebruik genomen; bij onzen terugkeer bleken
afdaken en magazijnen weder uit te botten. Aan het Omba-bivak
was op aanraden v n den Controleur nog eene verhakking van
takken om het geheel aangebracht, uit een oogpunt van veilig-
heid; bij de andere bivaks Bleef een dergelijke versperring achter-
wege. Als dakbedekking werden medegenomen zeilen toegepast,
het bosch leverde daarvoor geene geschikte materialen. Een in
dit laatste opzicht zoo jammerlijken toestand had ik op mijne
verschillende reizen nimmer aangetroffen.
De omstandigheden nopen den volgenden dag, 6 Dec., rust-
dag te houden. De goederen moeten worden gedroogd, de instrumenten
uit elkaar gehaald en schoongemaakt; overal is water
binnengedrongen, hetgeen niet te verwonderen is waar in het
laatste gedeelte van den tocht van gisteren de lieden van klein
postuur soms tot aan de schouders in het water stonden. Met
een tiental koeli s gaan we er op uit oin van het eindpunt van
gisteren verder te meten en den weg voor morgen te verkennen;
de overigen blijven in het bivak, om door openkappen het zon-
ücht toegang te verschaffen. Eenigen zijn ziek en nu werkelijk;
zulk marcheeren is te afmattend. Toch zijn we slechts enkele
honderden Meters opgeschoten.
Tegen twee uur in het bivak teruggekeerd treffen we twee
koeli’s aan, die, wegens ziekte achtergebleven, thans achterna
gekomen zijn. Ze brengen bericht van den geoloog, dat de