
van de laatste — ongeveer Z. O. t. Z. blijft, is de N, W;Ke uit-
looper der bank vrij scherp. ± 7 Mijl Z. O. van die punt, Staat,
binnen de door de Valk gevonden diepten van 2 vadem, op de
zeekaarten de Providentiaal-bank aangegeven en ligt dus het
vermoeden voor de hand dat uitlooper eri bank dezelfde on-
diepte zullen aangeven; is dit zoo, dan zal de Providentiaalbank
zooveel meer om de N.W. op de kaart geplaatst moeten worden.
Ter hoogte van 50 58' Z. Br. werd in Mei 1906 door de Valk,
± 3/4 mijl binnen de diepte van 2 vadem, een bank aangelood
van harden zandgrond, waarop |h vadem met laagwater, Zeer
waarschijnlijk is dit de Triton-bank, wier ligging in 1828 door
Z. M. Triton op 2 ä 3' züidelijker werd bepaald, doch aldaar
door de Valk destijds niet werd aangetroffen.
Van hier af, tot ± 10 'meer om de Zuid, naderen de.diepten
van 2 vadem geleidelijk den wal, en blijven zij. dan verder
zuidwaarts, tot ongeveer 6° 35' Z.Br., op 3 a 4 mijl äfstand van
de kust verwijderd.
Behalve twee breede riviermonden, tot heden alleen door
peiling uit zee aan boord van de Valk bepaald, op resp. ± 10'
en 20' bezuiden de . Flamingobaai, zijn van af dit laatste punt
tot op de zooeven genoemde Breedte van 6° 35', geen andere
rivieren opgemerkt. Bezuiden daarvan, tot aan den ingang van
Straat Pr. Marianne, worden echter dicht naast elkaar weder vier
groote rivieren aangetroffen.
De noordelijkste drie zijn in April 1906 door de Valk tot
even voorbij den ingang opgestoomd. De inlandsche namen van
de eerste en tweede rivier werden daarbij niet vernomen en
daarop deze tweede de Ykema-rivier ’) gedoopt; de derde
bleek de Jar te heeten. De zuidelijkste van het viertal is de
Digöel, in Sept. 1903 door het Gouv. S. S. van Doorn tot op
,± 45 mijl verkend en daarna in April 1905 door de Valk verder
opgevaren; op dezen tocht werd zij over een afstand van + 290
mijl in schetskaart g ebra cht2).
Van alle der tot heden verkende rivieren op de Z. W. kust,
zijn de Ykema-rivier en de Jar de eenige die aan zeeschepen
type Valk ten allen tijde onder normale omstandigheden toe-
gang verleenen. Bij de overige noodzaken zand- of modderbanken,
vöör of in de monding, tot tijstoppen. Op de Zuidkust doet dit
laatste verschijnsel zieh bij alle rivieren voor.
1) Verg. Alg. Verslag, pag. 21, 4e al.
2) Zie Alg. Verslag, pag. 155 en v’ v* en Krt VI.
Door de breede mondingen der vier bovengenoemde rivieren,
wordt de kustlijn hier diep ingesneden en vormen zieh derhalve
ver-in-zee-uitstekende hoeken. Zij zijn alle laag en zwaar be-
groeid. Die tusschen Jar en Digöel werd door de Valk, de
Jong’s punt1) gedoopt; de hoek tusschen Digöel en Straat
Pr. Marianne ontving reeds vroeger den naam Modderhoek.
Aan het einde van de beschrijving der Z.W. kust, zij van de
Prinses Marianne-straat alleen opgemerkt, dat ze van om
de Noord tot aan den züidelijken uitgang onder alle omstandigheden
kan worden opgevaren. In het zuidelijk gedeelte moet
voor de daar liggende banken tijgestopt worden, en wijl de vaar-
geul te dier plaatse meermalen blijkt zieh te verleggen, is bij het
uitstoomen groote voorzichtigheid en zelfs voorafgaande oplooding
aan te bevelen. Om deze redenen zal zij wel nooit een groot-
scheepsch vaarwater worden, daar ook een eventueele betonning
slechts bij herhaalde verifieering vertrouwen zoude verdienen;
voorloopig zouden ook de kosten hieraan besteed door het geringe
belang voor de scheepvaart niet gerechtvaardigd zijn.
Door de schepen die de Z. W. kust in de laatste jaren be-
zochten, werden op verscheidene punten, ook op beneden- en
bovenloop van rivieren Breedte- en Lengtebepalingen verricht.
Primaire punten, d. z. zulke die tot steunpunt voor
latere triangulatie kunnen dienen, werden bij gebrek aan ge-
legenheid alleen vastgelegd in de Etnabaai, op Wajeteri, aan
de Digöel-monding en hoogerop de rivier, en aan den zuid-ingang
van Pr. Marianne-straat. (Zie hiervöör, het Astr. Verslag).
Stroomen en getijden. Aangaande deze valt bij gebreke
aan geregelde waarnemingen alleen mede te deelen, dat de vloed
van om de Zuid de Arafoera-zee binnendringt en zoo de kust
N.W.waarts längs trekt. Ongeveer ter hoogte der Triton-bank
schijnt h ij. meer tegen den wal opgestuwd te worden, om zieh
bezuiden die ondiepte zuidwaarts om te buigen en zoo Marianne-
straat in te loopen. Daar ook van de zuidkust af de vloedstroom
deze zee-engte binnenkomt, worden hierdoor de groote vervallen
in deze straat, en wellicht ook de vorming van eilanden halver-
wege, verklaard.
Het verval op de kust wisselt af van 8 ä 9 tot 2 voet; het
s - af hankelijk van het al dan niet samentreffen der hoog- en
1) Verg. Alg. Verslag, pag. 21, 4e al.