
iets van hen bespeurd had, zoo goed hadden ze zieh tot op het
laatste oogenblik achter boomen en struiken verborgen gehouden.
Het eenige wat men zieh nu herinnerde, was dat in het bivak
den vorigen dag hondengehuil aan de overzijde der rivier ge-
hoord was, en toen terloops werd opgemerkt, dat daar wellicht
inboorlingen waren. Van paden, hutten of iets dergelijks was
echter in de omgeving niets bespeurd, noch minder van menschen
: SlKl en Mamona, met het rimboe-leven vertrouwd, hadden
dan ook niet „aangeslagen” .
Het was jammer dat de flotielje door den snellen stroom en
de vaart doör het water, zoo spoedig die piek met tierende en
dreigende wilden achter zieh had; details konden dus niet worden
opgenomen; er was nauwelijks tijd om naar den binocle te
grijpen en dien op hen te richten, want nog geen halve minuut
na hun verschijning had een bocht der rivier hen reeds aan het
oog onttrokken.
De eigenlijke bedoeling van hun optreden was niet duidelijk;
bepaald vijandig was ze niet, want in dat geval wäre het ge-
makkelijk spei voor hen geweest, gelijktijdig met hun te voor-
schijn springen; of van achter de boomen, de dichtbemande
sloepen op dien körten afstand door pijlschot en speerworp verscheiden
gewonden of dooden te bezorgen. De indruk, die aan
de opvarenden van dat körte oogenblik bijbleef ■— het plotseling
verschijnen der inlanders, en het längs hen gieren van de „sleep”
was het werk van eenige secunden ^ Sw a s dan ook die van een
soort uitjouwen en hoonen: „dat het niet gelukt was, tegen den
stroom op, verder te komen’\ Blijkens het hondengehuil, den
vorigen middag aan de overzijde gehoord, waren zij dus toen
reeds daar bijeen; ze hadden dus hoogstwaarschijnlijk ook de
vergeefsche pogingen gezien door de flotielje dien ochtend aan-
gewend, alsmede het daaropgevolgd eenigszins verward stroom-
afwaarts terugdrijven, na het ongeval aan de machine der stoom-
sloep overkomen.
De ontmoeting hier, in verband gebracht met de vroeger
vermelde alarmeering van de negorij-bewoners op 5 April, deed
de vraag rijzen of deze laatsten niet door ijlboden aan de be-
woners der boven-Digoel hadden laten weten, dat er een vloot
van vreemde hongi-'ers op komst was. Zeer waarschijnlijk was
dan ook de flotielje van dien datum af door hen gevolgd geworden;
bij de geringe snelheid waarmede tegen den stroom op
längs den wal werd gevorderd, konden de sloepen met weinig
moeite längs boschpaden worden bijgehouden, te eerder daar
hierbij de vele bochten der rivier wel waren af té snijden.
Dat ging nu verder een vaart — met volle kracht naar be-
neden ! Het lood werd slechts „gaande gehouden” , zooals de
scheepsterm luidt, d. w. z. er werd niet meer geregeld onophou-
delijk doorgelood, zooals op de heenreis, maar alleen a f en toe
een worp gedaan en dan gewoonlijk met een vervaarlijk langen
galm de diepte „uitgezongen” . De schetsteekening onder het
naar boven stoomen verväardigd, werd nu gecontroleerd,- en
andermaal de tijden opgeteekend waarop alle bekende punten
weder gepasseerd werden.
A l dadelijk was hieruit af te leiden hoeveel mijl de rivier
ongeveer was opgevaren; het gemiddelde toch van de tijden van
opvaart en afvaart gaf een vaartijd vrij van invloed van den
stroom, en dit gemiddelde vermenigvuldigd met de snelheid der
flotielje door het water (± 4 zeemijl per uur), verschafte bij be-
nadering den over den grond afgelegden weg. Op deze weliswaar
ruwe wijze, werd voor den geheelen afstand : ankerplaäts Vcilk tot
verst bereikte punt, ± 140 zeemijl (d: 260 K. M.) gevonden.
De nacht van 11 op 12 April werd in het vroegére K r e e k -
kamp doorgebracht ; de geraamten der hutten stonden er nog,
zoodat iedereen spoedig onder dak was. Blijkbaar was dit bivak
niet tusschentijds door inboorlingen bezocht geworden, want alle
voor hen begeerlijke zaken zooals leege blikjes, flesschen enz.
werden weder teruggevonden. Er viel dien nacht hier flink regen.
12 April ’s morgens om 7 uur terwijl de zon als op een
Hollandschen winterdag aanvankelijk slechts heel wazig door
een vrij dichten mist heenscheen — werd de terugreis vérvolgd.
Het plan was om dien avond nabij de samenvloeiing der op 4
April gepasseerde zijrivier te overnachten, en deze dan den vol-
genden dag een eindweegs te verkennen. Op het einde van den
voormiddag was de flotielje weder ter hoogte van de huizen
waarvan zij den bewoners den 5den April door haar onverwachte
verschijning zulk een schrik had aangejaagd. Bijtijds werd boven-
strooms de machine gestopt en kwamen nu de sloepen met den
stroom afdrijven ; de Assistent-Resident wilde nl. nog eens be-
pröeven eenige aanraking met de lieden hier te verkrijgen.
Onnoodig te zeggen dat thans niet onopgemerkt werd gena-
derd ; in de voorgalerij der huizen stonden dan ook mannen en
jongelingen met gespannen bogen gereèd, en of Mam o n a en
S lK l al uit alle macht vóórin de sloep stonden te roepen en met
groote messen en doeken te wuiven : Voor „sdmbila's” (goede