
beenigen buitenrand (helix), waarin sieraden waren gestoken.
In de doorboorde neusvleugels worden meestal tanden van
dieren (varkens of honden) gestoken, soms ook een eenvoudig
kokertje van bamboe; bij jonge menschen zag men in de doorboorde
ooren bamboekokers van verschillende dikte, blijkbaar
om die openingen van lieverlede te rekken. In het neus-tusschen-
schot ziet men zelden andere voorwerpen dan dünne bamboekokers.
In de ooren hangen bij mannen en vrouwen meestal ringen
gemaakt van de pennen van casuaris-veeren, ook wel bamboekokers.
Door het dragen van massa’s voorwerpen in de ooren,
b.v. io tot 12 ringen, kan de oorhuid zoo verbazend uittrekken,
dat ze zelfs bijna tot op den schouder afhangt.
Om den hals worden colliers gedragen van aaneengeregen
zaden of tanden, meest van hondentanden. Somtijds hangen nog
allerlei sieraden aan de colliers, dikwijls schelpen; ook zag ik
er bij vrouwen de fijngebouwde schalen van zeeegels (Echinoidea)
aan hangen. Een geliefkoosd Ornament waren de parelmoer-
glanzende tusschenschotten uit de luchtkamers van de Nautilus-
schelp (Nautilus pompilius), die vooral door de Chineezen te
Merauke werden ingevoerd en daar als ruilmateriaal dienst deden.
Om borst en rüg dragen de mannen een bandelier van ge-
krtiiste banden, dikwijls kunstig gevlochten en meestal versierd
met zaden van planten, waaronder die van de Coix lacryma,
een bij hen groeiende Graminee, veel voorkomen. Dit harnachement
om dit nhulpzeel” -achtig versiersel zoo eens te noemen,—
doet het oog zeer aangenaam aan. Verg. ook de afbeeldingen
op p. 125, 171, 182, 187, 386, 388.
Om het midden wordt een gordel of ceintuur(wibe) gedragen,
meest van gevlochten plantenvezels, die verschillend van vorm
kan zijn, en dan ook nog een verschillenden stand, rang of Staat
schijnt aan te duiden. Onder den gordel ziet men soms nog een
buikband. Die gordel speelt ook nog een rol bij het dragen
van het mannelijk geslachtsorgaan, waarop ik bij de beschrijving
der peniskokers terugkom, aan het slot van het B i z o n d e r
G e d e e l t e hierachter (B, sub XVI). Aldaar zie men ook (ß, sub III)
voor de opmerkelijke haardracht der Papoea’s van Meraukg.
Kondom de bovenarmen bevinden zieh banden of ringen
(kiembe), waaraan meestal gedroogde stukken van varkens-scrota
in grooten getale hangen te bengelen. Ook steekt de Papoea in
die armbanden dikwijls bloemen of gekleurde bladeren. De bloemen
zijn dikwijls waterlelies, die bij Meraukö veel voorkomen; de
bonte bladeren zijn van een crotonsoort afkomstig, die in hunne
tuinen als sierplant wordt gekweekt (Codiacum variegätum Bl.).
Om de onderarmen resp. polsen worden armbanden gedragen ;
bij de vrouwen smalle en breede van fijn materiaal gevlochten,
bij de mannen zijn het meestal stevige manchetten of kokers.
Stevig zijn ze vooral aan hun linkerarm, waar ze dienst doen
om dezen te beschütten tegen de terugsnellende pees bij het
schieten met den boog; deze laatste heeten lakariki. Om de
beenen vlak onder de knieen en boven de enkels worden ook
dikwijls gevlochten banden gedragen.
De verschillende banden worden dikwijls om de lichaamsdeelen
gevlochten, zoodat ze dan alleen door lossnijden kunnen worden
verwijderd.
Behalve de genoemde versierselen die algemeen gedragen
worden, ziet men nog individueele verschillen, zooals het aan-
brengen van veeren van diverse vogels in het haar, waarvoor
vooral die van casuaris en kakatoea gebruikelijk zijn.
Van de verschillende beschreven Ornamenten hangen dikwijls
touwtjes af, waaraan allerlei voorwerpen, als schelpen, tanden
en zaden zijn bevestigd en waarvan er ongetwijfeld als talisman
of als Symbolen dienst doen.
De mannen ziet men meest altijd met pijl en boog loopen,
den boog steeds in de linkerhand, met dezelfde hand een of
meer pijlen loodrecht met de punt omhoog houdend, terwijl de
rechterhand vrij blijft of een voorwerp draagt dat niet tot de
uitrusting behoort.
Het is me opgevallen dat de mannen aan de kust meer west-
waarts, met name bij Mimika en de Koepera Poekwä, zoo ook
die welkp we aan de Digöel ontmoetten, minder sieraden droegen.
Evenwel werden bij Mimika en op de Digöel mooie hoofdgestellen
gezien, met paradijsvogelveeren versierd, en aan de kust bij
Mimika de peniskokers; beide zaken, die in of bij Merauke niet
worden aangetroffen, waar schelpen vaak echter de rol der zelf-
vervaardigde peniskokers vervullen.
3, Litteeken-tatouage. Een eigenaardige versiering was voorts
wat men litteeken-tatouage zou kunnen noemen en die meestal
slechts bij vrouwen voorkwam; bij mannen was zij zeldzaam, en
dan in veel geringere mate en anders uitgevoerd.
De tatouage (garive) die ik bedoel, bestaat in het maken van in-
kervingen in de huid van buik en borst, zöö dat ze regelmatige figuren
vormen, die er uitzien als tressen of strengen welk bovenop het
lichaam liggen; of als gordels, soms tot 6 in getale boven elkaar.