
1897 de geheele straat nauwkeurig opnam, — evenmin als door
latere bezoekers iets bespeurd van de aanwezigheid van den groo-
ten Digöel-stroom, zoo betrekkelijk dicht bij de piek waar sedert-
dien verscheidene schepen waren gepasseerd. Zeker was hiervan
reden het feit dat op een bochtige läge kust als de onderhavige,
die bovendien vooral door zeilschepen niet dicht kan genaderd
worden, zoo licht voor een inham gehouden wordt, wat in
werkelijkheid de monding eener rivier is.
Het was dan 00k niet voor dat het Bestuurshöofd van Zuid
N. G. door inboorlingen van de Zuidkust van het bestaan der
Digöel-rivier had kennis gekregen j— . met eenige aanduiding,
waar zij te vinden was ■—•, dat het den gezaghebber W. D E j O N G
met het Gouvernementsstoomschip van Doorn in Sept. 1903 ge-
lukte den ingang te ontdekken, en daarop een gedeelte van den
benedenloop te verkennen en in kaart te brengen. -— Bij dit
körte bezoek had het de aandacht getrokken, dat op een der
ankerplaatsen ketting en anker bij het lichten bovenkwamen
bedekt met een eigenaardig geelkleurig slib of aanzetsel, hetwelk
de vraag deed rijzen of de rivierbodem wellicht alluviaal goud
bevatte of dat dit metaal in de hier 00k aangetroffen steenen
voorkwam. Monsters van dit slib of aanzetsel waren evenwel
toen niet medegenomen.
b. De reis naar en op de Digoel, aan boord van het
Gouv.-S.S. »Valk"').
De thans op handen zijnde exploratie van de Digoel, werd
door velen met belangstelling tegemoet gezien. De eerste .vraag
was daarbij — aangezien deze rivier bij het destijds opstoomen
geheel het karakter van een grooten stroom vertoonde — : uit welk
gedeelte van Nieuw-Guinea is zij afkomstig? Staat zij met de
groote Fly-rivier op Britsch gebied in verbinding, of komt zij
van een tot nu toe onbekend hooggebergte in het binnenland ?
Met het 00g op een grondig langdurig onderzoek werd dan 00k
door het Bestuurshoofd van Zuid N. G. de gezaghebber van den
Gouvernementsstoomer Valk J. H . H O N D IU S V A N H E RW E R D EN
aangeschreven, er op te willen rekenen dat de reis zes tot acht
weiten zoude duren.
1) Bij het opstellen van het hierondervolgend reisverhaal is, voor mededeelingen
op politielc of ethnografisch gebied, meermalen gebruikt gemaalct van het Verslag
door het Bestuurshoofd van Z. N. G., den heer J. A. K r o e se n , d. d. 2 Oct. I 9 °5
aan de Ind. Regeering in zake de exploratie der Digöel-rivier ingediend.
Den 20sien Maart lag het schip voor vertrek gereed. Nadat
een detachement dekkingstroepen der mobiele colonne, sterk
28 man, onder bevel van den i en luitenant der Infanterie W. C.
S c h ä f e r , en de heeren P. M. en K o c h waren ingescheept,
ltwam het Bestuurshoofd van Zuid. N. G., de Assistent-Resident
J. A . K r o e s e n , aan boord en ging de Valk onder stoom. —
Dr. K O C H zoude op, deze reis het verzamelen op botanisch,
zoologisch en ethnografisch gebied voortzetten en tevens als
geneeskundige optreden, terwijl de heer P. M. medeging voor
het verrichten van astronomische plaatsbepalingen en het vervaar-
digen van een schetsopname der rivier.
Een ander passagier, die zieh eveneens „nuttig” hoopte te
maken, was het Hoofd der negorij Boeterike^gdicht bij Merauke
gelegen — , genaamd SlKl. Het was een vertrouwd inlander, die
behulpzaam moest zijn bij de aanrakingen in het DigöePsche en
die de andere gidsen zoude leiden. Hij was een goede bekende van
den Assistent-Resident en bewoog zieh, hoewel zijn Papoeaschen
opschik bij zieh hebbende, bij voorkeur in witte jas met heup-
doek en p e t,^ B de laatste, zooals het in den volksmond heet:
„een krijgertje” van den „Grooten Heer” .
Het eerst werd nu gestevend naar de Zuidkust, naar de Wama l -
rivier, om aldaar gidsen te halen. Na donker kwam de Valk
hier onder de kust ten anker, en verstoomde daarop den volgenden
ochtend tot zoo dicht mogelijk voor de monding dier rivier.
Tevergeefs werd daarop van uit verschillende negorijen in den om-
trek beproefd het schip te naderen; trots herhaalde pogingen
om door de branding te komen, slaagden zij hierin niet — de
nu reeds hier doorstaande Z. O. moesson, gepaard met vrij hooge
zee en deining, beletten zulks. Ten laatste gelukte het een prauw,
uit de B o e la k a - r iv ie r körnende, de open zee te bereiken en bij de
Valk langszij te gaan. Een der op varenden, een jonge man, M a m o n a
genaamd, en volgens zijn zeggen op de Digoel bekend, bood zieh
daarna op verzoek van het Bestuurshoofd als gids en tolk aan.
Gereedelijk werd dit aanbod aanvaard; den heer K R O E S E N
was het hier echter in het bizonder te doen geweest om een
zekeren K O M E T , een bewoner der negorij Dokibe, als zoodanig te
engageeren, wijl het hem bekend was dat die inboorling oor-
spronkelijk op de Digöel-rivier thuis behoorde. De prauw, die
M AM O N A op de Valk had afgezet, kreeg nu de opdracht K o m e t
te gaan opzoeken en hem over te halen 00k de reis mede te maken.
Intusschen bleef de toestand van wind en zee dezelfde, en was
00k den volgenden dag de communicatie tusschen schip en wal nog