
mat op den bodem neerhurkende'). Er begon nu eenige ruil-
handel: leege flesschen en blikken en messen, tegen wapens en
andere zaken; en aanvankelijk gelukte het hen hierdoor en door
io. Aan den mond der Oetoemboewe (Oostbaai). n . xo. ’04.
wenken en roepen van de Anna, die ze telkens weer wilden
naderen, af te houden. Maar eindelijk werd het hun te mächtig;
een prauw bemand met 5 inlanders, waarvan de voorste een
bizonder groote kerel, ging langszij van de Anna liggen, die
nu trachtten de buitenboord-bevestigde bamboe — voor baken-
bouw meegenomen — en een ijzeren spoelbak los te rukken. Nu
moest even worden opgetreden : een schot over het hoofd van
den grooten Papoea deed allen snel bukken en een oorverdoovend
geschreeuw aanheffen, terwijl de prauw afdeinsde. Weer kwamen
ze nader, nög een paar schoten, — en ten laatste trok de geheele
flotielje af, om op eenigen afstand onder veel lawaai te gaan
beraadslagen, daarna naar den wal te roeien en na eenigen tijd
uit het gezicht te verdwijnen.
1) Wij geven hier de reproductie eener foto van den luit. ter zee J. J°. de V ries,
welke 00k reeds afgebeeld werd in Eigen Haard, 1905, p. 475, bij diens opstel:
„Nieuw-Guinen-Expeditie. Fragmenten” . Red.
Op den achtermiddag vertrok kapitein DE R ochemont met
de Anna, onder bevel van den luitenant ter zee DE VRIES, om
op de Oost-rivier nadere gegevens omtrent bewoners en landstreek
te gaan verzamelen; de heer P. M. en de luitenant ter zee VAN
RlEL maakten den tocht mede. Na een klein uur stoomens tegen
den feilen ebstroom in, werd de kampong bereikt die op 9 Oct.
geheel verlaten scheen; de vrij hooge oevers stonden nu vol met
mannen, vrouwen en kinderen, naar gissing wel 4 ä 500. Prauwen
werden in allerijl te water geduwd en al schreeuwende kwamen
ze naar de Anna toe; vele inlanders waren uitgedost met een
krans van witte veeren om het hoofd en bosjes casuarishaar aan
de pagaaien, terwijl af en toe een wit poeder uit dünne bamboe-
kokers hoog de lucht werd ingeblazen. Deze laatste vertooning
wordt 00k reeds door K o lff in 1826 en door MODERA in 1828
van Zuidelijk Nieuw-Guinea vermeld ’); en evenals toen, viel het
00k nu niet uit te maken of dit een uiting van feestvreugde, een
bezwering van booze geesten of wel een uitdaging was. Ver-
moedelijk niet het laatste, daar van een vijandige stemming niets
werd bespeurd: met het langszij komen werd alleen ruiling be-
oogd, en kinderen en vrouwen bleven zieh vertoonen en zaten
00k in sommige prauwen.
Nadat eenigen tijd voor de kampong op en neer was ge-
stoomd, bleek hunnerzijds de animo voor ruilen verdwenen en
■werden de prauwen weder op den wal gehaald. De tolk van
Merauke kon zieh hier niet verstaanbaar maken, en wijl 00k
slechts een vijftal Soldaten beschikbaar was om mede naar wal
te gaan, besloot kapitein DE R O CH EM O N T hiervan af te zien en
keerde de Anna naar boord terug. Den volgenden dag zoude
met een 3 ä 4 daagsche verkenning van deze Oost-rivier worden
begonnen, om daarna de Noord-rivier te onderzoeken.
Den i2<len October, met dag, kwamen weder tal van prauwen,
een veertigtal ongeveer, naar buiten. Aanvankelijk gelukte het
hen door ruilen bij de Flamingo te houden, doch weldra begonnen
eenige weder op de Anna aan te dringen. De bemanning
1) Zie D. H. K olff Jr. „Reize door den weinig bekenden Zuidelijken Molükschen
Archipel en längs de geheel onbekende Zuidwestkust van Nieuw-Guinea; gedaan
in de jaren 1825 en 1826” , Amsterdam 1828, p. 354; en Modera, op. cit., 1830,
p. 52 met noot, waarin Modera niet alleen verwijst naar oudere getuigenissen
omtrent dit kallcstof-werpen der Nieuw-Guineers (b.v. bij de reis van Cook), maar
00k vaststelt dat het materiaal waarmee men uit die bamboezen wierp „een mengsel
van kalk, asch en zand” was. Red.