
eene, dezelfde die reeds ver uit zee te zien was geweest. ')
Nadat de geul voor zeeschepen gevonden was die naar de
breede Noord-rivier leidde, werd deze een eindweegs opgestoomd;
daarna werd de toegang gezöcht naar de Oost-rivier en bleek
ook deze voor groote schepen bruikbäar te zijn. Bij het op-
stoomen van deze laatste, werden aan den vrij hoogen zuidelijken
oever, even binnen de monding, tal van hutten opgemerkt; van
bewoners en van prauwen was evenwel geen spoor te zien. —
Op beide rivieren werd groote diepte aangetroffen, terwijl het
minste water op den drempel der geul 16 voet bedroeg. Met
zonsondergang was de Anna weder bij de Flamingo terug.
Den volgenden ochtend, io October, stoomde de Flamingo,
voorafgegaan door de Anna, de baai binnen en op de boei aan
die den vorigen dag bij de splitsing van Noorder- en Ooster-
vaarwater gelegd was; daarna werd op het einde van den
voormiddag in de monding van de Noord-rivier geankerd, de
Anna op een paar honderd meters afstand van de Flamingo. —
Bij het binnenstoomen was een vijftiental prauwen aan den
zuidkant der baai gezien, vermoedelijk thuisbehoorende in de
kampong aan de Oost-rivier; blijkbaar had zieh dus daar de be-
volking den vorigen dag uit angst schuil gehouden.
Het nautische gedeelte van het onderzoek: het vinden van
een veilige ligplaats voor de schepen, was thans afgeloopen; de
exploratie van de rivieren zoude nu onder leiding van kapitein
D E RO CH EM O N T plaats hebben, om te zien of de gelegenheid
hier günstig was, om met de landexpeditie voorwaarts te gaan.
Kort nadat de schepen ten anker waren gekomen, kwam er een
tweetal prauwen aan, de een met r i, de ander met 8 inlanders
bemand; kapitein DE R O CH EM O N T ging ze met de vlet tege-
moet. Zij kwamen daarop langszij van de Flamingo, en eenige
ruilhandel ontstond weldra. Bij hun vertrek begaven zij zieh echter
onverwachts naar de Anna, welker bemanning voor het middag-
schaften op de Flamingo was overgegaan. Het geiukte hun daar
in groote haast eenige ijzeren en koperen voorwerpen te' rooven,
maar weldra zat de stoomsloep, met kapitein DE R O CH EM O N T , en
onder bevel van den luitenant ter zee V AN R lE L , hen achterna
en dwong hen het gestolene weder af te geven.
Dien namiddag onderzocht kapitein D E R O CH EM O N T , door een
tweetal officieren der Flamingo vergezeld, het terrein aan de
i ) De laatste de O e t o em b o e w e geheeten, zocals op 16 Dec. 1904, bij de
terugreis van de Valk uit de Etna-baai naar M£rauk£, aan Ass. Res. K r o e sen
b le ek 5 zie o .a . Batav. Nieuwsblad van Wo. 11 Jan. 1905. Red,
oostzijde van den mond der Noord-rivier; de landstreek bleek
hier minder laag en alluviaal te zijn dan bij de Oetäkwa; ook
de boomsoorten wezen op vaster ondergrond; boschpaden of
hutten werden niet bespeurd.
Alvorens tot verdere rivier- of terreinverkenning over te gaan
wenschte kapitein DE R O CH EM O N T echter eerst meer gegevens
te verzamelen omtrent de bevolking; met het oog hierop zouden
de schepen den volgenden dag naar den ingang der Oost-rivier
verstoomen, en zou dan met de Anna de den vorigen dag aldaar
geziene kampong bezocht worden.
Den iiden ’s morgens, onder het verstoomen naar de nieuwe
ankerplaats, waren de schepen reeds vroegtijdig omringd door
tal van prauwen, die alle van de zuidzijde der baai waren
komen opzetten.
Het type der opvarenden geleek veel op dat van hen die in
Mei j.l. bij WajStSri en omgeving waren aangetroffen: Semitisch,
kroesharig en donkerkleurig, van grooten soms forschen lichaams-
bouw. Versierselen of eenig soort kleeding werd bij na niet ge-
dragen; alleen weder ook hier de bekende penis-kokers; de neuzen
waren slechts bij enkelen doorboord en van varkenstanden voor-
zien. De prauwen waren uit een uitgeholden boomstam ver-
vaardigd, aan voor- en achtersteven met eenig snijwerk en längs
de zijden met kleurige afhangende bosjes riet of rottan versierd;
de bemanning bestond voor het meerendeel uit 7 ä 12 lieden.
De lange pagaaien waren aan het eene uiteinde van besneden
platte bladen voorzien, de bewapening omvatte steenen bijlen,
speren, pijl met boog, en grof besneden houten Schilden; ijzer of
andere metalen bleken ook hier bekend en zeer begeerd te zijn.
Bestond er tot zoover veel overeenkomst met de vroeger ont-
moete inboorlingen, zoo was echter het optreden hier veel vrij-
moediger, om niet te zeggen brutaler en opdringender; wellicht
ook omdat hun hebzucht was opgewekt door hetgeen aan inven-
taris-goederen van de Anna tijdelijk in hun bezit was geweest,
en waarvan bij later onderzoek nog het een en ander door heil
achtergehouden bleek te zijn. Het werd dientengevolge raadzaam
geacht, toen men eenmaal geankerd was, de Anna met haar
Europeesche bemanning, versterkt door eenige Soldaten, met
neergehaalde enternetten zoo dicht mogelijk met den kop tegen
het achterschip van de Flamingo op te halen.
A l spoedig waren de schepen omringd door een 25-tal prauwen,
waarin ook enkele vrouwen werden opgemerkt, onder een