
en dadelijk eenige prauwen langszij kwamen, van welke drie
Inboorlingen aan boord mochten overnachten. Den volgenden
ochtend, den 23sten vroeg, kwamen de Radja van deze streek (de
Radja van Mimika) en de „Majoor” van Nimei aan boord met,
een paar volgelingen, die de reis naar Mimika medemaakten en
00k de volgende dagen aan boord verbleven !).
Den 24sten werden de mondingen van de Mimika en Kaukenau
(twee in getal) verkend; de beide laatste gaten werden dicht
bevonden, de monding der Mimika scheen wel moeilijkheden aan
te bieden, doch werd nog niet als onbruikbaar opgegeven. De
deining maakte echter een nauwkeurig onderzoek niet goed
doenlijk, zoodat, om den tijd van wachten toch te benuttigen,
den 25sten westelijk werd gestoomd naar de Tandjoeng Bakämau,
waarbij zieh de monding der Wauke bevindt.
Den 2Östen werd de Westgeul dezer rivier dicht bevonden;
des middags werd naar de Oostgeul verstoomd, die echter al
dadelijk onbruikbaar bleek, weshalve weer omgekeerd werd, en
doorgestoomd naar de Oeta, voor welker monding des namiddags
geankerd werd. Den 27sten werd de monding der als „lang en
waterrijk opgegeven Oeta verkend, zonder günstig gevolg, waarop
wederom naar de Mimika teruggestoomd werd, teneinde van de
thans kalmer geworden zee gebruik te maken om deze monding
grondig op te nemen. De uitslag was ongunstig; drie door den
heer P o s t h u m u s M E Y JE S daartoe ondernomen verkenningstochten
gaven den 28sten den indruk, dat deze monding niet bijzonder
geschikt was.
Reeds had ik als mijne bescheiden meening te kennen gegeven,
dat in deze streek het beste punt van uitgang der Land-expeditie
zou zijn, wat bevolking aangaat; terwijl de rivier reeds het
vorige jaar (1903) door het Hoofd van Gewestejijk Bestuur met
eene sloepen-flottielje was opgevaren 2). De bevolking was (dit
1) Zie de afbeelding op p. 77 hiervöör. Red.
2) De opneming der Mimika uit 1903 bij dezen tocht, toen de Ass.-Resident
K r o e s e n aan boord was der van Voorn, Gezaghebber de heer W. d e J o n g , is
op p. 465 gereproduceerd (op de helft verkleind) naar plan g der Schetskaart van
N. O. I. IS», (uitg. April 1904), aangevuld volgens de opneming der kuststrook
Oeta tot Mimika-rivier in 1904 van de Valk, Gezaghebber de heer j . II. H o n d iü S
VAN H e r w e r e e n , afgedrukt als plan / der Schetskaart van N. O. I. N«. 52 (uitg.
Juni 1905). Bovendien werd de spellicg der namen verbeterd; en werden enkele
gegevens aangebracht uit dit Rapport-SEYNE K o k , van vraagteekens voorzien voor-
zoover geen zekerheid verkregen kon worden. De naam der kampoeng aan den
middenloop der Mimika, Wakatimi, is te danken aan den heer J. M. D u m a s , die
daar in 1902 vertoefde; verg. noot 1 op p. 9 en vooral noot 2 op p. 466. Red.
bleek ook thans weer)J vreedzaäm, zeer vrijmoedig, doch höege-
naamd niet driest of brutaal. De Maleisch sprekende Radja deed
alle möeite om mij te bewegen, zijn gebied te bezoeken; kortom,
alle aanrakingen
waren van den
meest vriendschap-
pelijken aard. Waar
bovendien nog de
afstand van de Mi-
mika-mönding tot
de Sneeuwtoppen
niet noemenswaard
grooter was dan van
af' de monding der
Oetäkwa, kon de
doorslag gegeven
worden door het
feit —-van ’t grootste
gewicht dat de
expeditie eene be-
vriende zelfs sym-
pathieke bevolking
Hel Landschaft Mimika en Nimei.
aan haar basis zou
hebben, welks Hoofd, tevens tolk, bereid was alle diensten te
verleenen.
Toch moest de Vertegenwoordiger van het Aardrijkskundig
Genootschap •- - hoewel tot zijn grooten spijt— de Mimika als
punt van uitgang verwerpen.' Wel zou de Anna m e t '’t hoogste
water binnengebracht kunnen worden S - en dan tijdens den duur
der expeditie binnen moeten blijven — , doch de omstandig-
heden, waaronder een groot debarkement van personeel en materialen
zou moeten plaats hebben, terwijl de stoomsloep met
geladen sloepen alleen bij spiegelgladde zee kon binnenkomen,
waren van dien aard dat, alleen wanneer men geruimen tijd op
goed weer kon rekenen, aan eene landing kon worden gedacht.
Bij de minste deining Staat er toch dadelijk branding aan den
ingang van de geul der Mimika.
Als vermeld, waren de aanrakingen in de Mimika-streek van
den meest vriendschappelijken aard. Uit de Nitnei en de Mimika
kwamen reeds in den vroegen ochtend eene menigte prauwen
aanroeien en eerst bij het vallen der duisternis keerden de laatste
terug. Van den morgen tot den avond werd een levendige ruil-