
De koeli’s gaan naar het bivak van den vorigen nacht' terug
om de achtergebleven goederen op te halen ; in dien tusschentijd
beweeg ik mij een eind längs de rivier om uit te zien of meer
bovenstrooms een bivakplaats te vinden is met geschikten rivier-
overgang. Als ik na een kwartier terug kom, deelt mij de Contrôleur
mede dat K aloelis met de zijnen verdwenen is; de
kort daarop aankomende koeli’s hebben hen ontmoet. Aan de
begeleidende Soldaten had hij verzocht de groeten te willen over-
brengen, het betreurende dat de omstandigheden hem belet
hadden persoonlijk afscheid te nemen, en de hoop uitsprekende
dat Toewan niet boos zou zijn over zijn vertrek en het hem
verder wel mocht gaan. Reeds dadelijk na aankomst bij de rivier
had de Contrôleur mij zijn verzoek tot terugkeer overgebracht,
doch had ik zulks geweigerd. Het was hem echter blijkbaar te
mächtig en zoo is hij er stil van door gegaan.
Ook de prauw met de opvarenden is verdwenen, men heeft
hen snel zien wegroeien, de Contrôleur heeft hun kunnen toe-
roepen maar daarmede hield de aanraking op. Zij verwijderden
zieh in bovenstroomsche richting, dus in de richting van het
Jamoer-meer.
We besluiten voorloopig hier te blijven, doch het bivak iets
hooger de rivier op te betrekken ; het terrein is daar minder
modderig, en er bevindt zieh een eenzame bamboestoel welke
wellicht voldoende materiaal kan leveren om een vlot in elkaar
te zetten. Ook moeten we in elk geval wachten op de Madoe:
reezen met vivres.
De Contrôleur gaat in den loop van den morgen op verkenning
uit in de richting stroomopwaarts ; de algemeene richting van de
rivier over den verkenden afstand blijkt Noord-Zuid. Aangezien
onze marsch ons reeds sterk Noordelijk gevoerd heeft, zullen
we voorloopig de Omba stroomafwaarts moeten volgen. Nergens
längs de rivier is een betere bivakplaats dan hier, en zoo wordt
besloten hier het eerste bivak op te richten ; het „Omb a - b i v a k” .
Geoloog en ik hebben ons onledig gehouden met het uitzoeken
van een plaatsje in een naburig gëlagah-xeId tot het verrichten
van eenige waarnemingen op zon en sterren.
Tegen twaalf uur komen de Madoereesche koeli’s met vrachten ;
uit een begeleidend schrijven van den luitenant ONVLÉE, die
zieh bitter beklaagt over hun lijntrekkerij, blijkt dat eenigen
hunner zijn achtergebleven. Ze verklären overnacht te hebben
op een afstand van ongeveer twee uren gaans; ze hadden niet
verder kunnen komen.
Den volgenden dag, 24 Nov., worden de Timoreesche koeli’s
naar Kiroeroe gedirigeerd, en ik draag den mandoer op zoowel
heen- als terugreis in een dag te verrichten; men kan volgens
mijne taxatie onbevracht reeds vroeg aankomen en dus de vrachten
voor den volgenden dag gereedmaken.
Den luitenant ONVLEE geef ik inlichtingen in gelijken geest,
alsmede omtrent de desertie van KALOELIS, met verzoek hem
den toegang tot het bivak te Kiroeroe te ontzeggen en elke
verstrekking van jenever en voedsel te doen ophouden, onder
mededeeling dat aan de Omba een en ander voor hem be-
schikbaar is.
Door de Madoereezen wordt nu,. onder toezicht dat hoog
noodig is, het vlot verder in elkaar gezet; daar er niet genoeg
bamboe blijkt te zijn, wordt het drijfvermogen versterkt door
gekapt hout. Na eenige vruchtelooze pogingen gelukt het den
kabel naar den overkant te brengen, en daar te bevestigen;
de verbinding met de overzijde door middel van een pont is
tot stand gebracht. De Controleur gaat nu zwaargewapend met
dito tolk en de militairen op verkenning om aanraking te zoeken,
en komt een tweetal uren later terug zonder resultaat; niets
was gezien. Hij had den eersten tijd een pad kunnen volgen,
maar dit verliep, en men had zieh verder een weg moeten banen.
In den namiddag verkent hij over eenigen afstand in de richting
stroomafwaarts; met hetzelfde resultaat, voor zooveel betreft
de aanraking.
De. toestand laat zieh voor ’t oogenblik niet günstig aanzien.
Gisterenavond hebben we geconfereerd en zijn tot de conclusie
gekomen dat voorloopig het beste is geene vivres te doen bestellen;
want, als wij op deze wijze doorgaan, is een komen binnen
den gezichtskring van het Sneeuwgebergte vrijwel illusoir. Voorts,
dat het beste is de Omba voorloopig in Zuidelijke richting te
volgen tot tijd en wijle een uit Oostelijke richting körnende
rivier van beteekenis zal ontmoet worden, en dan verder längs
die rivier de beweging voort te zetten. Ook, dat hier een blijvend
bivak zal opgeslagen worden en in verband met de houding van
de bevolking militaire bewaking en ook dekking op den marsch
zal noodig zijn, tenzij alsnog aanraking met de bevolking ver-
kregen wordt. Voorloopig heb ik toezending van militairen verzocht
voor zooveel dezen te missen zijn; anders zal met het
voortzetten van den marsch gewacht moeten worden tot aankomst
der aanvulling van Merauke. De Controleur acht den
toestand thans reeds onverantwoord; hij vermeent dat we met