
7- Godsdienst. Totemisme~s:S^ Er schijnt een bepaalde vereering
van geesten (hdise) te bestaan. Sommige personen hebben den
naam toovenaars (misave) te zijn. Gedeelten van een bosch mögen
niet worden betreden, omdat daar geesten wonen (zoo’n plaats
is demd, „verboden” , Mal. pemali) en men bij eventueel betreden
kans loopt van een of ander onheil.
Tot zoo’n heilig bosch behoort o.a. ook een groote kroon-
boom, een eind landwaarts in nabij Merauke, die van verre uit
zee te zien is en door de schepen wordt gebruikt bij het binnen-
stoomen van de Merauke-rivier.
Een ziekte wordt dikwijls aan den invloed van een geest uit
een andere kampoeng toegeschreven. Er schijnen wel eens offers
gebracht te worden in den vorm van eetwaren of vruchten hier
of daar neergelegd als geschenk aan de geesten. Van huizen of
plaatsen waar een of andere vorm van eeredienst werd uitge-
oefend, is evenwel niets bespeurd.
Ook heeft bezweren plaats van naderenden regen of van on-
weer. De persoon die dat verstaat, wijst of wenkt langen tijd
met de hand in een bepaalde richting, daarbij voortdurend
woorden prevelend.
Verder komt een totemistische voorstellingswijze of geloofsvorm
uit in de wijze waarop de menschen in families zijn verdeeld
met een eigen naam en bepaalden rang, naar gelang, hunner
afstamming (bowan). Zoo vindt men hoofdtotem-groepen met
onderafdeelingen. In de totems vindt men planten en dieren
gecombineerd.
Zoo zijn, naar de opgaaf in hoofdzaak van Dr. R U D O L F P ö C H , de :
Gipsi, afstammend van den kokospalm; hiertoe behooren de
kjoe-bowan, die „van den krokodil afstammen” .
Mahoese, van den sagopalm, waartoe behooren de got-bowan,
die „van den hond afstammen” .
Kahisi, van de casuaris, waartoe behooren de samkakai, d. z.
de „kangoeroe-lieden” , en de takave-bowan of „vuurlieden” (die
jagen, na het gras in brand te hebben gestoken).
Bragose, of „bataten-(yam-)lieden” , waartoe ook behooren de
kidoeb-bowan, die „van den kiekendief afstammen” .
Diwareke, „djamboe-lieden” , waartoe behooren de sohe-bowan,
of „aardappellieden” , en de andä-bowan van de visch-soort ikan
sembilang afstammend.
Voorts de Basike of „varkenslieden” , en de
WabarikV of „hagedislieden” .
De Gipsi zijn bijzonder in aanzien; zoo heet het b .v .: Gips($)-
onim ninggip-onim, d. w. z. „de Gipsi-man is een dapper man” .
Het gaat echter niet zoo ver dat een Gipsi aan een Mahogse
lets bevelen kan.
Een Gipsi-man kan een Gipsi-vrouw niet huwen; in dezelfde
totemgroep nl. bestaat huwelijksverbod. Het gebruik regelt, hoe
de groepen onderling huwen; zoo heet het weer: gipsi. asärn
mahoese, d. i- „de kokosnoot-man is de man van de sago-vrouw” .
De kinderen van eenen gipsi zijn weer gipsi; het lid-zijn van
een totemgroep vererft dus door den vader.
In iedere groep is spijsverbod; de gipsi's mögen b.v. wel
kokosnoot eten, maar niet het vliegend eekhoorntje, den „Petau-
rus” , dat op den kokosboom leeft. De „sago-lieden” eten ook
sago, maar niet den hond, omdat ze ook got-bbwän zijn d.i.
„van den hond afstammen” .
Het spijsverbod van den man, geldt ook voor de aangehuwde
vrouw en natuurlijk ook voor de kinderen. Opmerkelijk is dat
het varken (Ibasike) als een zinnebeeid van dapperheid wordt
vereerd, terwtjl de kangoeroe (sahamke) het zinnebeeid van laf-
heid en vrees .is. Vandaar de reeds welbekende uitdrukkingen van
basike voor „dappere” , en sahamke voor „lafaard” ').
Bij bovenstaande opgave omtrent de totemgroepen heb ik,
zooals reeds eyen werd aangegeven, hoofdzakelijk de mededeeling
van Dr. R. P ö C H (verg. blz. 376) gevolgd, en die uit mijn eigen
aanteekeningen aangevuld. PÖ CH 2) deelt ook nog het volgende
1) Verg. pag. 170—-171, en pag. 199 hiervöör. Red.
2) „Vierter Bericht über meine Reise nach Neu-Guinea (Nied. Neu-Guinea),
10 hebr..—31 März 1906” , in Sitzungsberichte d. Kais. Akad. d. W., Mathem.-
Näturw. Klasse, CXV, Wien 1906, p. 900. Wij geven hier even nog den juisten titel,
ömdat in de noot op p. 376 hiervöör een fout Staat. PöCll’s Vierter Bericht, evenals zijn
I "— III"' Bericht in dl. CXIV en CXV dier Sitzungsberichte versehenen, is hoogst
belangwekkend in vele opzichten, hoewel beknopt; maar krioelt ook van fouten
in inlandsche woorden, van dwaze combinaties, verkeerd verstane informaties enz.
Zoo noemt hij b. v. in het bovenstaande de ikan sembilang een „Neunfisch (malai.
„ikan sembilan” )” , en dergelijk moois meer! — Contr. S e y n e K o k in zijn in 1906
versehenen Woordenlijst van het Merauke'sch (zie blz. 477 hiervöör), is niet heel
volledig over deze toch zeer interessante termen, en noemt alleen (p. 16): 1°. Adel-
lijken,- dat zijn de lieden afstammend van den k l a p p e r b o om , gipsi o i gipse\ 2°.
lieden, afstammend van den k a n g o e r o e , samkakai5 3°* lieden afstammend van
den g r o o t e n g r i j z en r e i g e r , ka'ise\ 4°* lieden, afstammend v an h e t vuur ,
mahoese. En voegt dan onmiddellijk toe: „Deze volgorde geeft tevens een dalenden
graad van voornaamheid aan. Dan zijn er nog afstammelingen van krokodillen
[.kiew, kjoe), varkens \bastkZ], andere vogels dan de(n) reeds genoemde(n),. slangen
[,harioe, sakt], en van de zee \etoeb?\." Zooals men ziet, komt dit deels wel, deels
niet overeen met de opgaaf van P ö CH -K o c h , maar is waarschijnlijk, wat de taal