
zijn gewaardeerde medewerking. Door de goede zorgen van den
Beheerder der Geniemagazijnen te Batavia, den heer G. D E BRU IN ,
werden zij rechtstreeks van daar naar Toeal verscheept.
Ongeveer medio September zouden de Kei-koeli’s op Toeal
voor embarkement gereed staan. Moesten echter zij en al de
daar aangekomen voorraden — door welwillende bemoeiing van
den Controleur der Kei-eilanden, den heer M. C. S CH A D E E , zorg-
vuldig opgeschuurd — alleen door de Flamingo naar de Z.W. kust
worden overgevoerd, dan zoude dit schip daarvoor zeker eenige
reizen heen en weder tusschen Toeal en de kust hebben te doen.
Daargelaten het tijdverlies, zoude zieh dan de gewaagde en dus
ongewenschte toestand voordoen, dat telkenmale gedurende de
afwezigheid van de Flamingo zooveel menschen en voorraden in
een tijdelijk bivak Op de kust met onvoldoende bewaking moesten
worden achtergelaten; de kleine Anna met zes geweren aan boord,
zoude toch niet de noodige bescherming kunnen verleenen, terwijl
van de bemanning der Flamingo niemand kon gemist worden,
en deze trouwens enkel uit inlanders bestond die niet met de
behandeling van vuurwapens vertrouwd waren.
Voor bovengenoemden overvoer was dus scheepsruimte noodig,
en andermaal werd hiervoor de hulp der Regeering ingeroepen.
Nadat de Resident van Amboina, de heer E. V AN A S S E N , en
de wnd. Assistent-Resident van West-Nieuw-Guinea, de heer J. W.
V AN H i l l e (standplaats Fak-fak), geschreven hadden geen be-
zwaar te hebben hunne Gouvernementsstoomers Arend en Pionier
voor dit doel gedurende 10 a 14 dagen af te staan, werd de
machtiging der Regeering verkregen, genoemde Bestuurshoofden
te vergunnen hunne schepen tijdelijk buiten hun Gewest te doen
gaan. Niet genoeg kon deze bereidwilligheid van het Gouvernement
en van het plaatselijk Bestuur gewaardeerd worden om aldus deze
belangrijke debarkementskwestie te helpen oplossen.
Voor het aanvoeren ter kuste van de Timoreesche koeli’s en
van het militair geleide, werd de volgende regeling getroffen.
Kapitein DE R O CH EM O N T , vergezeld door den heer M OERM AN ,
zoude zieh per mail naar Merauke begeven, om aldaar — na
onderweg de op Koepang gereed staande koeli’s te hebben
overgenomen — het bevel over het detachement militairen, be-
hoorende tot de „mobiele colonne” en ter beschikking gesteld der
expeditie, te aanvaarden. De Assistent-Resident van Zuid N. G.,
de heer J. A. K R O E S E N , zoude dan ingevolge vroeger gedane
belofte, alien met zijn Gouvernementsstoomer Lombok naar de
Z. W. kust doen overvoeren.
Met het oog op goede samenwerking tusschen de verschillende
schepen, moest dus een datum en plaats van samenkomst worden
afgesproken en werd nu voor die samenkomst d e mo n d i n g de r
Oe t ä kw a aangenomen. Aldaar zouden dan de van Soerabaja
komende Flamingo en Anna, na de Arend en Pionier op Ambon
en Toeal te hebben afgehaald, de van Mëraukë komende Lombok
ontmoeten ; waarna verder volgens bevind van zaken gehan-
deld zou worden.
Intusschen werd den i6den Augustus te Soerabaja het stoom-
schip Flamingo in dienst gesteld, onder het bevel van den luite-
nant ter zee iste klasse F. SMIT; de État-major bestond uit de.
luitenants ter zee 2de klasse J. J°. DE V R IE S (Oudsten officier),
G. K O L F F en P. VAN R lE L , en den officier van Gezondheid
2<le klasse L . B r e e d v e l d t . De zeeoffficieren waren alien met
opnemen vertrouwd, terwijl voor assistentie bij dit werk en bij
de astronomische plaatsbepalingen de sergeant-majoor-stuurman
J. Jans aan boord was geplaatst. In verschillende opzichten
waren reeds vooraf aan het Marine-Etablissement maatregelen ge-
nomen, om het schip voor zijn bizondere bestemming gereed te
maken; thans werd het nog voorzien van diverse benoodigdheden
voor opname, o. a. bamboe en katoen voor het vervaardigen van
bakens, een ijzeren bakenton en eenige kleine tonnen voor het
aangeven van ingang en richting van de geul der rivier die zou
worden opgevaren, enz.
De reparatie aan het stoomvaartuigje Anna was inmiddels goed
gevorderd en 00k dââr aan boord waren extra-zaken aangebracht
met het oog op de groote zeereis naar streken waar geen hulp
van buiten te verwachten was en waar het scheepje somtijds zelf-
standig zoude moeten optreden. In de eerste plaats was rondom
het schip een stalen tros genomen, waaraan vöörin de sleeptros
van de Flamingo zoude worden bevestigd, ten einde gedurende
de ± 12-daagsche vaart naar de kust van Nieuw-Guinea niet
alle kracht van het sleepen alleen op het voorschip te laten
aankomen. Verder werd het voorzien van z.g. enternetten; da.t
zijn grofmazige touwen netten, die van den onderkant der tent
tot aan het dek reiken en daarop zijn bevestigd, aldus de beman-
ming voor inklimming van buiten behoedend. Voorts werden in de
verschansing eenige naar buiten openende kleppen aangebracht,
om overkomend water, gedurende het sleepen op de zeereis, zoo
spoedig mogelijk te kunnen loozen, terwijl, om het schip op dien
tocht van binnen zooveel mogelijk droog te houden, bizondere