
doende invaart der Mimika-rivier — men verg. het tekstkaartje
°P P- 4^5 ■—> moest helaas 00k de Mimika-streek doen verwerpen
als punt van opmarsch (zie p. 77— 80). Dit blijft zéér jammer,
bitter jammer; want overigens had men hier wat nôch de Oostbaai
noch de mond der Oetäkwa boden : een veilig, vertrouwbaar
uitgangspunt onder een welwillende, ietwat beschaafder Papoea-
bevolking, bij wie de welbekende heer J. M. DUMAS in 1902
eenigen tijd als handelaar vertoefd had. In Bijlage V I I zal men
in de belangrijke mededeelingen van den aan de expeditie toe-
gevoegden Contr. B. B., den heer J. S e y n e K o k , zelve kunnen
nagaan hoe — daargelaten dat nautische bezwaar — alles aan
de Mimika günstiger was ').
Bovendien: van den mond der Mimika tot den hoogen
Carstensz-top is het hemelsbreed n i K.M.; van den mond der
Oetäkwa tot dienzelfden top is het hemelsbreed ca. 114 K.M.,
maar van den mond der Oostbaai tot dienzelfden top 198 K.M.
A l moet dan het terrein steil omhoog gaan van het verst bereikte
punt der Oetäkwa naar dat einddoel, en een weinig minder steil
slechts van het vooralsnog meest noordelijk bekende punt der
Mimika daarheen — resp. nog 70 en 96 K.M. van dien hoogsten
Sneeuwtop verwijderd in hemelsbreedte — , zoo konden toch 00k,
véél spoediger dan van de Oostbaai uit, terreinhoogten daardoor
worden bereikt waar men talrijke punten van het centrale Sneeuw-
gebergte door verkenning en meting ten minste topografisch konde
vastleggen, zooal niet zelve bereiken.2)
1) Bij de episode aan de Oostbaai is Contr. S e y n e K o k niet aanwezig geweest,
omdat er, na het samenkomen aan de Oetäkwa en het besluit om eerst vandaar
om de Oost de kust nader te gaan verkennen, geen plaats meer voor hem was op
de Anna. Zooals Ass.-Resident K r o e se n dd. 6 Oct. 1904 aan de Regeering o. a.
rapporteerde : „ Alhoewel ik zulks gaarne had gewenscht, kon de contrôleur S e y n e K o k
onmogelijk op de „ Anna” een plaatsje krijgen, 1 wijl het kleine stoOmjacht reeds
veel te vol was; ik heb daarom aan deù heer d e R o c h em o n t eenige aanwijzingen
gegeven, noodig bij eventueele ontmoetingen met de inboorlingen, en hem geschenk-
goederen aismede een politiedienaar, die reeds meermalen met mij op deze kust is
geweest, medegegeven” . Een ambtenaar van het Binnenlandsch Bestuur was daar
toenmaals dus niet bij.
2) Vraagt men naar den kortsten afstand van eenige behoorlijke riviermonding
tot den hoogen Carstensz-top, dan zou dat zijn de mond der Néwlrip, die op
105 K.M. hemelsbreed vandaar verwijderd is, of 00k de mond der Koeptrà Doekwá
op ongeveer gelijken afstand. — Na de eerste ontdekking van de N é w ë r i p ,
K o e p ë r a P o e k w á en I n a b o e k a door de van Doom in Sept. 1903 (zie de
„Schetskaart van N. O. I .” N#. 48; uitg. April 1904),' en de nadere verkenning in
Mei 1904 door At Lombok (zie p. 27) ten behoeve der expeditie van het Aardr.
Gen., heeft echter de gelegenheid nog outbroken om de mondingen van die 3 zeker niet
onbelangrijke stroomen in te varen met een stoomsloep, en aldus nader te verkennen.
; „Kust onderzocht van Oeta-rivier tot Providentiaal-bank [voor
de Oostbaai]. Moeten landen opgeven wegens terrein-, vijandige
of nautische bezwaren. Zullen nu trachten van Etnabaai zoover
mogelijk oostelijk binnenland verkennen. Duur expeditie dezelfde.
Vertrekken 4 November van Dobo.” — aldus (zie p. 81) het
telegram dd. 4 Nov. 1904 uit Dobo naar Amsterdam, -dat den
beslissenden ommekeer van het plan der expeditie aan het Bestuur
K . N . A . G. mededeelde, nadat resp. de Oetäkwa, de Oostbaai,
en de Mimika verworpen waren als punt van opmarsch aan
de eigenlijke Zuidwestkust van Nieuw-Guinea.
Over dien Landtocht van de Etnabaai uit, is hierboven al ge-
sproken; en gezegd hoe hij eindigde op den 27sten Januari 1905,
toen men terug moest. Het aangrijpend verhaal van dien moei-
lijken tocht, 19 Nov. 1904— 16 Febr. 1905, door allerlei eilende
van regen, terreinbezwaren, onwil van koeli’s, ziekten en enkele
sterfgevallen; toen — waar men sinds 14 Jan. ’05 een hoog en
overigens niet siecht punt bereikt had op 2017 M . ’ ) de
dagelijksche worsteling met nevels, die, na een körten glörieuzen
zonsopgang, na 9 uur allen uitkijk Wegnamen; de stille tegen-
werking van beangst wordende Madoereezen, Timoreezen, en
Keieneezen; en toen de nekslag van alles: de besliste dienst*
weigering der koeli s, en daarop de gedwongen terugkeer, waar-
door er zelfs niet kon komen van het vroegere plan tot afzakken
der Omba (p. 275, 308— 309, en 317) — dit alles zal men in het
B i z o n d e r V e r s l a g van kapitein d e R o c h e m o n t hierachter
kunnen lezen (p. 245— 327), en zal .er door ontroerd worden.2)
Er is daar geworsteld met een ongelijke kans! En nooit kan
dat meer klemmen dan nü, nu het lot heeft gewild dat dit boek-
werk verschijnt, nadat 00k de LORENTZ-expeditie naar datzelfde
Hooggebergte, die zöoveel beter kans had om een stuk der
Sneeuw te bereiken, na 4 maanden van rivier- en landtocht
(3 Mei 7 Sept. ’07) op het tweede voorgebergte voor de Sneeuw-
keten terug moest, op den kam van het Hellwig-gebergte, 27 K.M.
hemelsbreed recht zuid nog verwijderd van den Wilhelmina-top
met zijn eeuwige sneeuw.
Men möge dat eerst wel eens diep medegevoelen en be-
grijpen! Er .is veel, heel veel noodig om den voet te kunnen
1) Voor het uitzicht dat men vandaar had op heldere uren, zie vooral p. 3IO-
en verbinde daarmede het op p. 304 en 305 gecursiveerde.
2) De hinderlijke en ongecorrigeerd gebleven zetfout op p. 245, r. 6 v. b. waar
.„einde Staat m .plaats van teil rechte „aanvang” , gelieve men te verbeteren.