
Die „bezwaren” golden dan respectievelijk: de Oetäkwa-om-
geving, de z.g. Oostbaai, en de Mimika-omgeving.
Tegenover het nadeel van de meer verwijderde ligging van
het eigenlijke hooggebergte, bood de Etnabaai de volgende
voordeelen als operatiebasis voor de expeditie aan: i° ten allen
tijde er met zeeschepen te kunnen binnenkomen en veilig te
kunnen lossen en laden; 2° een goed gezinde bevolking te hebben;
3° op körten afstand te liggen van de opslagplaats van vivres,
kolen enz. op Dobo. Hieraan bleek later te kuniien worden toe-
gevoegd een zeer belangrijk 40: een günstig terrein te bezitten
voor vestiging van een landingsbivak, nl. heuvelachtigen grond,
doorsneden door een stroompje dat goed drinkwater opleverde.
Het was ten overvloede later een aangename voldoening, door
een met de oostelijke Molukken goed bekend ambtenaar van
het Binnenlandsch Bestuur te hooren verklären: „dat hij de keuze
van de Etnabaai voor uitgangspunt der expeditie däärom een
gelukkige keuze vond, wijl juist tot dusver, van ’t Westen af
gerekend, het Gouvernement tot op heden met de bevolking recht-
streeks aanraking had verkregen en zijn gezag had doen gelden” .
Te beginnen met de Etnabaai, oostwaarts gaande, was het 00k
voor het Civiel Bestuur terra incognita, en zoude dus door deze
expeditie de invloed der „Kompeni” geleidelijk oostwaarts worden
uitgebreid.
VIII. H E T N A D E R O N D ER ZO E K V A N DE E T N A B A A I
EN DE L AN D IN G A L D A A R .
Behoord’e de tot hiertoe onderzochte kuststreek, met uitzonde-
ring van de Oeta-rivier, tot het Gewest Zuid-Nieuw-Guinea —
met het binnengaan der Etnabaai zoude het gebied van den
Resident van Ternate worden betreden. Onder dit Gewest res-
sorteerde tpeh de Afdeeling West-Nieuw-Guinea, met Fak-fak
als zetel van den besturenden ambtenaar, den wnd. Assistent-
Resident J. W. V A N H i l l e (zie K a a r t I).
Het zoude nu noodig zijn allereerst naar Fak-fak te stoomen,
teneinde van het daar gevestigd Bestuurshoofd vergunning te
verkrijgen om in zijn gebied de expeditie aan wal te zetten,
voorts zooveel mogelijk inlichtingen aangaande land en volk van
de Etnabaai bij hem in te winnen, en te trachten een of meer-
dere gidsen aan te werven. Dit laatste zoowel met het 00g op
het terrein, als voor tolk-diensten bij eventueele aanraking met
inboorlingen.
In verband hiermede verliet de Valk met de Anna op sleeper
14. De Etnabaai gezien uit de kreek bij het bivak Kiroeroe. Nov. ’04.
den 30sten October de reede van Mimika. De Radja van deze
plaats ging op verzoek met veel genoegen mede; de oude reis-
lust kwam wellicht weder bij hem boven. Hij zoude evenwel zijn
land niet meer terugzien.
Na 24 uur stoomens werd Fak-fak bereikt. Eerst bij Kaap van
den Bosch waren de stijve oostewinden gaan liggen, die de laatste
twee dagen weder hadden doorgestaan; wel een bewijs met hoe
weinig tusschenruimte de moessons in deze streken in elkaar
overgaan.
De gevraagde vergunning om de Etnabaai voor uitgangspunt te
gebruiken, werd door den heer V A N H i l l e aanstonds gegeven. Hij
deelde voorts het navolgende omtrent de landstreek aldaar mede.
De E t n a b a a i is aan alle zijden door hoog land omringd; van
het oostelijk uiteinde voerde in vroeger tijden een pad over 'de
omringende heuvels in oostelijke richting in 2 of 3 dagreizen
naar de Omba-rivier. Deze rivier vormt de afwatering van het
dichter bij de Geelvinck-baai gelegen J a m o e r-meer; aanvankelijk