
Wellicht heeft het zuidoostelijk gedeelte, bezuiden de Flamingo-
baai, eenige meerdere gelijkenis met dat van de zuidkust van
Nieuw-Guinea (zie hierover A .V . p. 179-180). De terreinsgesteldheid
is toch bij deze beide dezelfde: uitgestrekt dichtbegroeid laag-
land, doorsneden door groote rivieren — al ondervindt wellicht
Zuid-N.G., door zijn zooveel zuidelijker ligging, meer den invloed
van het nabijgelegen groote vasteland van Australie.
Hoe de toestand zieh verhoudt in het zwaar beboschte berg-
achtige binnenland, waar door den horteten afstand tot den
equator niet die^ scherpe afscheiding tusschen de moessons zal
voorkomen, hierover ontbreken ten eenenmale alle gegevens. De
zoo talrijke rivieren op de geheele Z. W. kust wijzen intusschen
op overvloedigen regenval; een klimaat als dat der West-Preanger,
waar het in elk jaargetijde regent, behoort derhalve niet tot de
onmogelijkheden. Uit de korte ondervinding in het meest weste-
lijk deel van het gebergte, gedurende den landtocht van de
Etnabaai uit, opgedaan, valt voorshands nog geene gevolgtrekking
te maken.
A p r i l 1907.
II.
BUDRAGE TOT DE ANTHROPOLOGIE
DER BEWONERS VAN
ZUIDWES T NIEUW-GUINEA
DOOR
J. W. R. KOCH,
Arts.