
Voeding voor de koeli’s is gelukkig steeds in voldoenden
voorraad aanwezig, daarover valt niet te klagen. Onze eigen
voeding laat meer te wenschen over; onbegrijpelijkerwijze en
ondanks herhaald verzoek is nog geen nieuwe kist ontvangen;
ik leef nu op rijst met gebakken spek en kerrie, en daarnaast
katjang idjoe-, doch het is voldoende. Meer doet zieh het gemis
voelen van elk verlichtingsmiddel; lantarens werden niet mede-
genomen, als van twijfelachtig nut en met petroleum den last
nog meer vergrootende; van aanhouden der bivakvuren is echter
geen sprake, en de zgn. „ever-readies” weigeren elk oogenblik
dienst. De vroeger opgedane ervaring dat in een vochtig klimaat
en in de tropen deze electrische verlichting nagenoeg onbruik-
baar is, wordt hier bevestigd.
De ledige tijd wordt zeer prozaisch benut voor . . . . krabben!
Het is ontzettend, zooveel ongedierte als hier aanwezig is. Myriaden
muggen en vliegen, bijen, wespen, varkens-luizen, kortom al het
gebroed dat te kwader ure werd uitgedacht, benuttigt onze
aanwezigheid om zieh eens te vergasten; iedereen zit vol bulten
en plekken, overal hebben zieh teeken in het lichaam vastgewerkt.
Overigens bespeurt men weinig van dieren en in het ge-
heel niets van menechen; de natuur lokt hier blijkbaar niet tot
verblijf. Behalve het krassen van kakatoe’s en het zware klap-
wieken van een enkele kroonduif hoort men niets dat op de
aanwezigheid van vogels zou duiden; viervoeters zijn ook niet
gezien, wel Sporen van casuarissen. Tot zelfs het bosch maakt
een triestigen indruk; de boomen dicht begroeid met mossen, en
alles even vochtig wat men ook aanraakt. Een oord der ver-
schrikking, waarin blijkbaar zelfs geen Papoea het uithoudt.
Den volgenden morgen, io Dec., gaat de eene helft van de
beschikbare. koeli’s met mij tegen de hoogte op om te kappen,
terwijl de overigen onder den mandoer in Zuidelijke richting op
verkenning gaan. Aan de zieke koeli’s in het vorige bivak achter-
gebleven, worden geneesmiddelen gezonden en hun vergunning
tot terugkeer verleend; in het eigen bivak zijn thans ook enkele
koortslijders. Er is van nacht dan ook weer een meer dan frisch
buitje gevallen; we schijnen een abonnement te hebben.
Er wordt gekapt en een weg gezöcht; bergen in het Zuiden
en in het Oosten worden gezien, maar geen weg gevonden.
Bij het nazien van de vivres blijkt dat de kok fraude tracht
te plegen ten opzichte van de rijst, en wel ten behoeve van de
Madoereesche koeli’s die blijkbaar liever rijst eten dan djagoeng.
Een ontbrekend blik rijst wordt bij hem onder de bale-bale gevonden,
en zijne verontSchuldiging dat hij het ’s nachts daar
geplaatst zou hebben tot steun van de rustbank toen een der
stijlen gebroken was, en dat hij ’s morgens vergeten had het toen
weder bij den voorraad te plaatsen, wordt niet aangenomen; hij
is erg verstoord over dit blijk van wantrouwen, en kan zieh niet
begrijpen dat over zoo’n kleinigheid (N.B. een blik van 18 K.G.)
zoo’n drukte wordt gemaakt.
Na een nacht van regen wordt het bedrijf van den vorigen
dag den i i en December voortgezet. De mandoer gaat weder op
verkenning, met pertinente opdracht naar het Zuiden door te
breken; uit zijn verhaal maakte ik op dat hij gisteren aan het
rondzwerven is geweest. Dat zgn. „orienteerings- vermögen van
den inlander” is bij deze lieden niet bijster ontwikkeld; het is
me al meer gebleken dat zij geene richting kunnen houden* Ik
zelve ga naar boven om peilingen te nemen op de heuvels die
zieh in Zuidelijke en Oostelijke richting vertoonen, maar het
laag hangende zwerk belet zulks gedeeltelijk en de in den na-
middag vallende regen dwingt tot terugkeer. In het bivak tref
ik den mandoer, die eerst fantastische verhalen doet, om ten
slotte door de mand te vallen en tot de bekentenis te komen
dat hij in een cirkel heeft rondgeloopen en is uitgekomen op
het punt van waar hij was uitgegaan. Hij vond het toen het
verständigst terug te keeren, waarin ik hem geen ongelijk
kan geven.
Later in den middag komt de geoloog het bivak binnenstappen;
diverse mededeelingen heeft hij beschikbaar. Of in verband daar-
mede dan wel uit andere oorzaken de regen ophoudt is niet uit
te maken, maar ophouden doet hij. De geoloög vindt den weg
yan af het 2de Depot-bivak onbegaanbaar en vermeent dat een
vivres-transport daarlangs onmogelijk is; naar zijne meening zou
het beter zijn geweest van het geheele plan verder af te zien
en iets anders te ondernemen, b.v. de Omba stroomafwaarts te
volgen. Ik ben dit echter niet eens, we moeten een weg door
het moeras zoeken om op hooger terrein te komen. Het percentage
zieken onder Madoereezen en Timoreezen is zeer groot,
doch we moeten het beste hopen, vooral nu 46 Keieneezen zijn
aangekomen en eerlang een veertigtal zal volgen. Voorloopig
kunnen we vooruit, en Excelsior zij onze leuze.
Van den Controleur zijn ook nadere berichten. De dokter
heeft hem den 6den ontmoet en hebben ze in het Kloofbivak
overnacht; de toestand was zorgelijk doch reeds beterend, en
men zou langzaam terugkeeren naar Kiroeroe.