
laatste gedeelte waren enkele oude vluchtige afdaken van nipah-
bladeren gezien. De algemeene richting was Noordoost. Ver-
schillende kreekjes wezen ook op lagune-verbinding, maar de
rivier behield bepaaldelijk haar karakter van hoofdafwatering.
T e kwart over een werd het anker gelicht en de reis vervolgd
tegen den steeds feller wordenden stroom in; de rivier werd
bochtiger en de vaart steeds moeielijker. De oevers begonnen
echter een iets beter aanzien te krijgen; ze werden hooger, en
in het laatste gedeelte werd de aanwezigheid van enkele hoogere
gedeelten geconstateerd. Daarop bevonden zieh oude afdaken.
In de rivier-zelve vertoonden zieh, längs de bolle zijden in de
bochten, zandbanken van soms groote breedte welke het vaar-
water vernauwden; ook in het midden vertoonden zieh ondiepten
zoodat zeer voorzichtig gevaren moest worden, waartoe ook
dwong de aanwezigheid van vele boomen, welke eene ernstige
hindernis vormden.
We vervolgden echter onze reis tot tegen half vijf, toen, juist
nadat de Commandant zijn voornemen te kennen had gegeven
om voor anker te willen gaan, het scheepje, uitwijkende voor
een zandplaat, een oogenblik dwars in den stroom kwam, door
dezen gegrepen werd en met een forschen smak tegen een andere
zandplaat werd geworpen. Zoo hevig was de schok dat sommige
voorwerpen over de verschansing heen overboord vlogen; het
schip helde over naar bakboordszijde onder een helling van 150.
Nu lagen we voor anker, maar niet op de manier zooals we
gewenscht hadden. De pogingen in het werk gesteld om af te
komen faalden; de stroom hield het schip krachtig tegen de
bank gedrukt en van een optrekken voor-, achter- of zijwaarts
aan trossen of een werpanker was geen sprake.
Een onrustige nacht volgde, waarin van slapen niet veel kwam.
De gevaarlijke positie maakte velen ängstig en de zwartgallige
voorstellingen van de matrozen droegen er niet toe bij dien
angst te verminderen. De helling van het schip belette een be-
hoorlijk liggen; de donkere nacht en het onheilspellende geklater
van het snel längs het schip stroomende water veroorzaakten
sombere fantasien, zoodat een ieder blijde was den morgen te
kunnen begroeten. In het begin van den nacht had de Anna
zieh iets opgericht onder de werking van den stroom, om later
echter nog grooter helling te verkrijgen; stevige bamboezen waren
toen uitgebracht om verder zakken tegen te gaan.
Voor dag en dauw werden op den isten October de pogingen
om vrij te komen reeds herhaald; maar onwrikbaar bleef de
Anna zitten, hoe ook uit alle macht getrokken werd aan de uit-
gebrachte trossen. Tegen zeven uur kwam het ons echter voor
alsof het water iets begon te rijzen; de looding wees uit dat
het inderdaad zoo was. Het rijzen hield aan, en tegen half negen
kwam de Anna uit zichzelve vlot na te voren bij het zieh opheffen
de steun-bamboes die zulks belemmerden, als rietjes verbroken
te hebben. Een zucht van verlichting ontsnapte aan de meesten.
Kort daarna lagen we voor anker iets benedenstrooms en in
het midden van de rivier, na eerst nog tijdens het gieren aan
den tros, die aan het uitgebrachte werpanker was bevestigd,
gevaar te hebben geloopen tegen den wal op te tornen. De
Commandant verklaarde mij niet verder te kunnen gaan met de
Anna, en zoo besloot ik den volgenden dag de verkenning voort
te zetten met de stoomsloep; de dag van heden was verder aan
rust en ontspanning gewijd. Zeer onaangenaam influenceerde
daarop de zware regen, welke in den loop van den dag en ook
des nachts viel.
Den volgenden morgen, 2 October, moest ik het voorgenomen
vertrek met stoomsloep eenigen tijd uitstellen wegens de dreigende
weersgesteldheid. Tegen zeven uur begon het echter een weinig
op te klaren en te half acht vertrok ik per stoomsloep, met de
vlet waarin 6 militairen op sleeptouw. De overigen bleven als
bewaking aan boord achter bij den Commandant. Aan vivres
werd voor 3 dagen medegenomen.
Waren in het laatste gedeelte van de rivier reeds zandbanken
en veel boomen aangetroffen, het werd thans nog een graadje
erger; de rivier met hare zand- en grindbanken en het onnoemelijk
getal daarin aanwezige boomen nam steeds meer het karakter
aan van eene bovenrivier. De oevers kregen echter een beter
aanzien, de begroeiing eveneens; worteiboomen behoorden tot
het verledene. Een dicht ondoordringbaar bosch had de plaats
daarvan ingenomen, längs de oevers hier en daar rietgrassen,
kreupelhout, nipah en bamboe.
Op enkele plaatsen was het bosch een weinig opgeruimd en
waren afdaken, ook varkensvallen opgericht. Later werd steeds
duidelijker dat hier lieden aanwezig waren; we zagen een blijk-
baar sedert kort opgerichte schuilplaats, waarbij twee prauwen
met eenig gereedschap. Enkelen meenden zelfs menschen te zien
die hard wegliepen. We stoomden door, zeer behoedzaam en
voortdurend uitwijkende voor boomen en ondiepten, tot we even
over twaalven bij eene splitsing van de rivier kwamen; beter
gezegd, bij eene samenvloeiing.