
op de kust, bij Wa j e t e r i , had zij plaats gehad. Lang voor
het schip ten anker lag, waren er al prauwen van wal gestoken
en ver in zee de Lombok tegemoet gepagaaid. Den Assistent-
Resident wachtte daarbij ongedacht een groote voldoening. Wie
toch kwamen hier het eerst ter begroeting aan boord ? Een
achttal Papoea’s die in Sept. 1903 met de van Doorn van hier
naar Merauke waren vertrokken, däar op een onbewaakt oogen-
blik in een bui van heimwee met een vlet van den Gouver-
nements-stoomer er van door waren gegaan, en sedert, door de
bewoners van de Zuidkust, tusschen Merauke en de Moeli, „ge-
sneld” heetten te zijn. Het bleek nu dat zij met die vlet, de
kust volgende (± 450 zeemijlen!), de thuisreis hadden gemaakt
en allen behouden waren overgekomen. Het sloepje lag volgens
hun zeggen te Mimika, een dag stoomens van Poeriri.
De tijding van hun goede terugkomst was, met het 00g op
’t later werken der expeditie in deze streken, een groote gerust-
stelling; hun dood toch of het niet-terugkeeren in hun landstreek —
3. In Vzieht van Poeriri. 30. 4. ’04.
terwijl ten vorigen reize aan de achterblijvers aldaar beloofd
was, hen later weder „huis-toe” te.zullen brengen — had groot
wantrouwen tegen de „Kompeni” kunnen verwekken, en men
was op dien grond zelfs beducht geweest voor een minder vriend-
schappelijke ontvangst dan ten vorigen jare.
De stemming was nu evenwel zeer goed en had zieh, o.a. des
namiddags bij het naderen van Wajeteri met de sloepen, geuit
in een welkomstdans door een achttal oude en jonge vrouwen
op het strand uitgevoerd, een soort cake-walk, waarbij zij zieh
af en toe gillend en schreeuwend plat in ’t water wierpen;
hijgend, blazend en met preutschen lach, waren zij daarop bij
de landing behulpzaam geweest. Haar kleeding was hierbij
alleen van achteren aangebracht en bestond uit groote dichte
bladertakken boven het zitvlak gebonden, waardoor ze, op
eenigen afstand gezien, den casuaris-vorm zeer nabij kwamen.
Een twintigtal iriboorlingen vertoefde hier tijdelijk voor visch-
vangst en andere doeleinden; een lang, laag en smal afdak diende
hun daarbij tot woning. — Nadat de eerste begroeting bij ’t aan
wal komen was afgeloopen, hadden eenigen zieh in de nabij-
heid der Europeanen neergezet, terwijl anderen visch gingen
bereiden en die later kwamen aanbieden; hier werd in het
bizonder het gezegde bewaarheid: „ongevraagde diensten zijn
zelden aangenaam” ; zeer smakelijk toch zag het gerecht er niet
uit, doch om redenen van politiek hadden zieh enkelen maar
opgeofferd.
Het algemeene type der inboorlingen, zoowel hier als op de
in volgende dagen bezochte punten, was goedaardiger en minder
krijgshaftig dan dat van de bewoners der Zuidkust in de om-
geving van Merauke; de sterk sprekende Semitische gelaats-
trekken hadden ze evenwel met elkaar gemeen.
Lijfversierselen, behalve armkokers van gevlochten rotan voor
beveiliging van. de huid bij het pijlschieten, werden niet gedra-
gen; het eenige kleedingstuk bij de mannen, was een besneden
bamboekokertje om het schaamdeel, bij de. vrouwen een bedek-
king te dier plaatse van boomvezels. Hun wapens bestonden uit
steenen bijlen met bamboe-steel, pijl en boog, werpspiezen en
knodsen.
Op elke ankerplaats die de Lombok in deze dagen op de kust
bezocht, was het schip al spoedig omringd door prauwen met
ruillustige inlanders, somtijds tot 20 ä 25 vaartuigen toe, ieder
met 8 a 10 Papoea s bemand. IJzer en katoen waren hun blijk-
baar reeds bekertd, want gretig werden wapens, vruchten, visch,
varkens enz. er tegen ingeruild; zelf bezaten ze evenwel geen
enkel voorwerp daarvan vervaardigd, zoodat het nut daarvan
hun dus door overlevering of door hooren zeggen ter kennis