
ibid.). Hier is wellicht de accent-verspringing veroorzaakt door
het affix k (= ke), dat den klemtoon naar de voorafgaande
lettergreep trekt, omdat het ’t predicaat aanwijst.
tagbe (bl. 5a, voet), in samenstelling tdgoe, bv. tdgoe siega-sìeg'é-
(bl. 13b, enkelband), woordelijk: „voetband” .
Sé'ndawie (Oost) op bl. 15a is waarschijnlijk foutief, vgl. stinddwie
op bl. 35a en stndari op bl. 4a. Anders zou het ’t eenige voorbeeld
zijn van een klemtoon op de derde lettergreep van achteren.
De woordvorming geschiedt door woordherhaling en reduplicatici
sämenstelling en aanhechting van voor- en achtervoégsèls.
Van .woordherhaling en reduplicatie zijn de volgende Voor-
beelden aan te halen :
ra-ra „rechts en links” , bv. ekai makie iedie ra-ra (duidelijk
willen zien links en rechts, bl. 30a), ra oeroe, ra oeroe (aan deze
zijde, aan gene zijde, bl. 19b). Het grondwoord van dezen her-
haalden vorm ra (overkant der rivier) is waarschijnlijk juister
weer te geven met „aan de eene (de andere) zijde” .
Zie auve mahai-mahai (bl. 9b) „dansen met voor- en achter-
waarts ioopen” . Mahai beteekent „vooruitgaan, vooraan loopen,
de- voorste zijn” ; wij hebben hier dus, evenals bij ra-ra, een
voorbeeld van woordherhaling waarbij het tweede lid de betee-
kenis van het eerste in andere richting aangeeft.
siega-siege (bl. 13b) in tagoe siega-siege (voetband). In dit voorbeeld,
evenals in boera-mboere, is op te merken dat de eindklinker
a van het grondwoord is verzwakt tot e in het tweede lid. In
parepar (vlonder, bruggetje, bl. 16») is de è van het eerste lid
weggevallen. Het grondwoord is par, of parre,. wat hetzelfde is
(bl. 10a). Men kan dus parepar zieh ontstaan denken uit par'é-
pare, of uit parpar. Het laatste komt mij he.t. meest waarschijnlijk
voor.
rafe-rafe „hoog” ; het grondwoord rafe beteekent „top” , bv.
de. rafe „boomtop” .
moesé-moese „kleine zwarte mier” . Grondw. onbekend.
mase-mase ■ „ een pisang-soort” . Het grondwoord hiervan wordt
niet in de Wdl. aangetroffen. Onder de pisangsoorten vindt men
öok opgegeven s'ésajo, waarschijnlijk een voorbeeld van verkorte
woordherhaling (reduplicatie). Andere dergelijke vormen zijn:
sesai (een gifslangetje), gegoeroe (kikker), dedamie (sirih).
Welljcht is 00k bimbai „niet wetend” uit woordherhaling ontstaan,
indien het n.l. Staat voor mbai-mbai, dat dan tòt mbimbai
óf. bimbai is verkort. Het grondwoord mb ai hangt dan wellicht
samen met het ontkeijningswöord^ mba; ftieestäl'(ih den n'adruk-
kelijken vorm) mbaki „niet, rieen” .
Duidelijk komt d,6 beteekenis der woordherhaling uit, waar
het woord evenveel malen wordt herhaald als dat wat het uit-
drukt keeren geschiedt, bv. noty noe, noe, noe, ondowa mindab
wien (bl. 28a) „na viermaal slapen (noe) waren wij reeds dichtbij” .
Ook geheele .Zinnen of gedeelten van zinnen worden, herhaald,
om eene voorstelling te geven van iets dat telkens of herhaal-
delijk geschiedt, bv. iesie, tamoe, iesie tamoe (bl. 26b) „nog meer
voedsel, nog meer voedsej'” (er is verscheidenheid van voedsel);
tanafna nok naham, tanama nok naham (bl. 20a) „nu eens kom
ik, .dan weer kom ik” ; doeve onim tnierave daka epe: iesie mier ave,
boei epe, iesie mier ave, boei epe (bl. 35a) „de dorpen der kust-
bewoners hebben water: nog een dorp, däar is'een put, nog een
dorp, daar is een put” (elk dorp heeft eenen put);
Samenstelling van twee of meer woorden is zeer veelvuldig
in deze taal. Het bepalende woord gaat aan het bepaalde vooraf.
Dit geldt zoowel waar een substantief door een adjectief, als
waar een substantief door een ander substantief, o f een werk-
Woord door een bijwoord wordt bepaald, zooals blijkt uit de
volgende voorbeelden:
1. Substantief bepaald door adjectief.
dom onim „siecht (dam) mensch” .
dom imoe „siechte lucht” .
mahoetü onim. „ver mensch” .
ja r it onim „dapper mensch” .
mis iewoge „oude. (mis) vrouw” .
ien sangga „middelste (ien) vinger” .
sombe sava „groot (sombe) huis” . :
papis sava „klein huis” .
more basieke „wild (more) varken” .
. kasies.onim „sterke man” .
rafe-rafe pare „hooge berg” .
Dikwijls valt een eindklinker van het eerste lid der samenstelling
..(vooral de e die dient om een consonantischen sluiter
hoorbaar te maken) weg voor een begin-klinker van het tweede
lid, of wordt een begin-klinker van het tweede lid voor een
eindklinker (niet e) van het eerste weggelaten, bv. sombonim
(oudste) uit sombe. en o.nim; jabanim. (groote man) uit jaba (groot)
en onim.