
zetten op den rug van het te overwinnen doel: Nieuw-Guinea’s
Sneeuwgebergte !
„Remember Digoel!” Aldus in Febr. ’05 een telegram van den
Voorzitter K. N. A. G., den heer J. W. IJzerman, aan den V e r tegenwoordiger.
Want aan het bestaan van een vroeger te
Amsterdam ontworpen plan om de Digoel als hoofd-object te
nemen '), is deels 00k de belangrijke en gelukkige opvaart te
danken van 24 Maart— 19 April 1905 dezer mächtige rivier, het
zeer welkome toevoegsel tot de Zuidwest Nieuw-Guinea-expeditie.
Naar gezamenlijk plan zijn de zelfst. Ass.-Resident van Zuid
Nieuw-Guinea, de heer J. A* K R O E S E N , en de Vertegenwoordiger
K. N. A . G., de heer PO STH UM US M E Y JE S , aan boord der reeds
vermelde Valk dezen belangrijken stroom, waarvan de mond sinds
Sept. 1903 (zie p. 122) bekend was, opgegaan; en met groot
succès. Men is in het binnenland van Ned. Nieuw-Guinea door-
gedrongen tot 50 49' 35" Z.B. en 140° 15' 30" O.L., na een opvaart
van ca. 540 K.M. (zie p. 155), en in hemelsbreedte 220 K.M.
van den mond der Digoel, 396 K.M. van den hoogsten Sneeuw-
top verwijderd.
Verder dus dan men ooit te voren tot in ’t binnenland van
ons deel van Nieuw-Guinea ooit was, of tot heden toe 1s, door-
gedrongen ! Geen geringe uitkomst voorwaar. Het verhaal van die
gelukkige rivier-opvaart zal men vinden in het A l g eme e n
V e r s l a g van den heer PO STH UM US MEYJES hierachter (p. 1.18—
164), en volmondig erkennen dat deze verkenning en kaarteering
van een zoo mächtige rivier een hoogst welkom toevoegsel is
geweest tot de Zuidwest Nieuw-Guinea-expeditie. De K a a r t V I
zegt het verdere.
Over de Bi j l a g en, die te zamen de tweede helft van dit
boek uitmaken (p. 328— 676), na het A l g em e e n V e r s l a g van
den heer PO STH UM US M E Y JE S , als Vertegenwoordiger K. N. A . G.,
en het B i z o n d e r V e r s l a g van kapitein D E R O CH EM O N T als
Leider van den landtocht, behoeft slechts een enkel woord nog
gezegd. In hoofdzaak spreken zij voor zichzelve.
1) Het oorspronkelijk plan van het K. N. A. G. is inderdaad geweest op Nieuw-
Guinea te werk te gaan als in Suriname: het binnenland eerst te verkennen längs
de groote rivieren, alvorens over te gaan tot landtochten ; de Digöel was daarvooi
uitgekozen. Een later Sneeuwgebergte-plan kwam daarvoor echter in de plaats. —
Het telegram „Remember Digoel” op 23 Febr. ’05 Uit Amsterdam via Soerabaja
verzonden, kruiste met een telegram van den Vertegenwoordiger op 17 Febr. uit
de Etnabaai per Flamingo via Makassar verzonden naar Amsterdam, luidend:
„Koch en ik Digoel, overigen Javawaarts” ; verg. 00k p. 97— 98 en 118 hierachter.
Toch mag niet nagelaten worden te wijzen op Bijlage I en XI,
beide van den Vertegenwoordiger, waarvan de eerste het Astronomisch
Hydrographisch Verslag bevat,’ alsmede de reeds hier-
vöör vermelde astronomische plaatsbepalingen van 12 punten
tusschen Merauke en Fakfak; en de laatste, tevens het slot van
het geheele boek, de financieele verantwoording geeft van de
geheele expeditie, de eerste maal zeker wel dat er over een
ontdekkingstocht zulk een gedetailleerde afrekening publiek wordt,
en die dan 00k met opzet hier is toegevoegd om het uitrusten
van verdere expedities in Oost-Indie te vergemakkelijken en te
bevorderen.
De Bijlage V van kapitein D E R ochemont sluit bij die laatste
Bijlage aan; zij geeft de uitrusting der expeditie ten aanzien van
de hoeveelheden der vivres en andere benoodigdheden, alsmede
de beantwoording der gewichtige vraag hoe het aantal koeli’s
voor zulk soort van landtochten berekend moet worden.
Te zamen verschaffen dus Bijlage V en XI een zeer gewichtig
materiaal voor ieder, die naar een soortgelijk doel een nieuwen
ontdekkingstocht gaat organiseeren.
Over het belang der Bijlage V II van den Controleur B. B.,
den heer J. SEYNE K ok, is straks al gesproken. Ook vertrouw
ik, dat de twee Naschriften die volgen op zijn beschrijving der
Mimika-kust en zijn Mfmika-Oetanata-Merauke-Woordenlijst,
nieuwe dingen zullen verteilen.
De Bijlagen III en IV van den mijnen-ingenieur C. Moerman
spreken voor zichzelf, door hun geologischen en technisch-photographischen
inhoud. Beide zeer gewichtige onderdeelen van zulk
een expeditie.
De overige Bijlagen op een na (II, VI, V III en IX) zijn van
de hand van den dokter der expeditie, den heer J. W. R. K och,
dien we sinds 28 Januari j.l. als „Dr. K och” mögen begroeten,
daar hij op dien datum aan de Universiteit van Amsterdam tot
doctor in de geneeskunde is gepromoveerd met een proefschrift,
dat een ietwat vermeerderde uitgaaf was van onze Bijlage II.
In het Naschrift op Bijlage IX, Dr. K och’s Ethnographisch
Verslag, mocht het mij daarbij gelukken een ethnographisch nov'utn
aan te toonen aan de Zuidkust van Nieuw-Guinea.
Maar een laatste woord van zeer hartelijken dank past aan
mijn vriend, Dr. A ü R IA N I , die in Maart j.l. een deel van zijn
over-drukken verloftijd wel wilde opofferen aan het samenstellen
van een eerste l i n g u i s t i s c h e Studi e over de Merauke-taal,
onze Bijlage X ; een Studie, des te gewichtiger, omdat zij het