
handel gedreven, zeowel in allerlei vruchten als in ethnografica.
De Radja heette M i r i d , de „Majoor” van Nimei heette M i n i .
De drie inboorlingen die het eerst aan boord kwamen en dadelijk
bleven overnachten, heetten P O E T A R R I , Ai'OE en K a m S r . Den
dag daarna kwamen nog O r r ö t o e r , O e k a m a en MAUN aan
boord. De beide laatsten en POETARRI zijn inderdaad naar MSraukS
geweest en van daar weggeloopen (verg. A l g eme e n Ve r s l a g ,
p. 30 hiervoor).
„De Radja g a f a l s d e g r e n z e n v an zi jn g e b i e d op: de
„ N e w e r i p (Oost) en B a k ama u w (West , aan de rechterzijde
„der Wauwke-monding). Daartusschen liggen van Oost naar West
„volgens zijne o p g a v e ’): de Aika, Wania, Kamoera, Atoeka,
„Nimei (met twee dorpen: op den linkeroever Maöewe, daar tegen-
„over, iets binnenwaarts, Titee), Moehoeka, Kwejekwa, Notap,
„Mimika, Kaukeno, Mitevia, Ereja, Ipirauweja, Paripia, Miseiterie
„(Biriterie ?), Kamoeroeka, Kauwere, Amaratia en de Wauwke. Na
'„Bakamauw komt het onbewoonde Koeperoeka.
„Daarna begint — volgens opgave van den Radja — het gebied
„van den Radja van Akra, bestaande uit de negorijen Oeta, Wakia,
„Wamoeka en Akra, terwijl daarna komt het gebied van den
vRadja van Kapia, te weten de negorijen Mappara, Kapia, Prauwka
„en Oema [sic].
„Daarna zouden volgen: A-Indoewa, Katea, Patawei, Boeroe, Oe-
„roemauwka en Lakahia (dit laatste nabij den mond der Etnabaai).”
De Radja had vroeger Ambon, Makasser en Timor-Koepang
bezocht en maakte den indruk van niets liever te zien, dan dat
handelaren zijn land geregeld komen bezoeken. Volgens zijne
mededeelingen was hij een paar jaar geleden in zijn land terug-
gekomen met een schoener van de „Maatschappij-); aangezien
1) O v e r al de hi e r o p g e s omd e n amen zie ons Na s c h r i f t . In het
R app or t-SE YN E K o k Staat inderdaad de „Atoeka” nä de Nimei genoemd; dit moet,
blijkens alle andere gegevens, feut zijn; wij plaatsten het dus vöör de Nimei. —
Overigens werden de namen precies zoo afgedrukt als ze in het ofjicicele Rapport
getiept staan. Deze periode is daarom expres tusschen aanhalings-teekens gezet. De
schrijfwijs van het verdere Rapport werd overeenstemmend gemaakt met de in dit
werk doorloopend gebruikte. Red.
2) Er is geen kwestie van, of dit moet de schoener zijn geweest van de Ned.
Nieuw-Guinea Handelmaatschappij, met den heer J. M. D um as aan boord, die aan
deze kust toen van Maart— Mei 1902 vertoefde. Zie toch de mededeeling van den
toenmaligen wnd. Ass.-Res. te Fak-fak, den heer J. W. v a n H i l l e , -in Tijdschr. Aardr.
Gen. 2e S., XXII (1905), p. 318— 321. I let „een paar jaar geleden” van den
Radja van Mimika klopt precies, en evenzeer hetgeen van ’t opvaren door dien
schoener van de Mimika gezegd wordt; den naam „Wakatimi” voor de kampoeng
aan den bovenloop der Mimika dankt men toch aan den heer D um as (zie v a n
toen des Radja’s vader overleden was, zou het volk hem ver-
zocht hebben, voortaan in zijn land te blijven, wat hij 00k deed.
De bedoelde schoener zou met een twintigtal koppen bemand
zijn geweest, en een heel eind de WaukS en (twee dagen?) de
Mimika zijn opgevaren. De verstandhouding met de bevolking
was toen steeds zeer goed geweest, men zou zelfs hulp verleend
hebben bij het opvaren en wenden.
Plerhaaldelijk kwam de Radja terug op zijne mededeeling, dat
hier veel copra en gütah uitgevoerd zou kunnen worden '). Wat
dit laatste artikel aangaat, hiervan zag steiler eene groote hoe-
veelheid inruilen tegen snoeren kralen. Met den meesten nadruk —
telkens kwam de man daarop terug — vroeg hij mij om zijn
gebied te bezoeken; hij zou het zeer in het voordeel van zijn
land achten zoo er eene vestiging tot stand kwam, hetgeen 00k
handelaren zou trekken. Hij ging zelfs zoover dat hij sprak van
een „Goeroe” (Schoolmeester) en een school, die hij zou willen
hebben om zijn volk Maleisch te leeren. In elk opzicht zou men
op hem kunnen rekenen. In hoeverre op al die verzekeringen
en beloften Staat valt te maken, is slechts te beoordeelen na
eene grondige - verkenningsreis. Ten slotte drong hij er op aan,
dat hij, met vele valgelingen, eene reis zou mögen maken naar
Merauke om het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te spreken.
Met het volk in het binnenland was men geregeld in contact;
weliswaar had men vroeger wel oorlog gevoerd, doch sedert lang
was de verstandhouding weer goed. Zoo was hij dan bereid mij
te brengen naar den oorsprong der rivier (de „kapala ajZr'") en
daar in kennis te brengen met een bevrienden stam uit de
Bovenstreken. Aldaar zouden vele dorpen zijn, zijn eigen volk
had nog tuinen nabij den oorsprong; daar zou een pad aanvangen
naar het binnenland. Omtrent de hooger gelegen streken, kon
hij echter geene inlichtingen geven.
Zonder nu geloof te slaan aan ’s mans voorspiegelingen, wat
thans voorbarig zou zijn, zou het toch aanbeveling verdienen
dit kustgedeelte in de eerste plaats voor exploratie, voorafgegaan
H il l e , 1. c. p. 321); 00k op K a a r t V I I hierachter werd die naam terecht over-
genomen. Volgens het Rapport van Ass.-Res. R . L . A. H e l lw ig , die deze kampoeng
in April 1907 met cen sloepenilotille weer bezocht, ligt zij i(in uur opstoomens van
den mond der Mimika (zie Tijdschr. Aardr. Gen., X X IV (1907), p. 850); de naam
der kampoeng blijft daar echter onvermeld. . Red.
1) Verg. wat v a n H i l l e , als opgeteekend weer uit den mond van D umas, mededeelde
over het verblijf van dezen te Wakatimi in 1902: „Op zijn verzoek bracht men in
5 dagen 3 pikol caoutchouc. bij elkaar. Het land levert 00k damar en massooi op.”
(I.e., 1905, p. 321). Red,