
wassen mannen, doch ook bij jongens en kleine kinderen. De
Papoea’s van M&rauke noemen de ziekte gehasoebe. Ze heet op
de Molukken cascado en in het Maleisch loesoeng. Het ziekte-
verwekkend organisme is een zwam die reeds lang bekend is,
gelijkt volgens sommigen op die welke Trichophyton tonsurans
verwekt, volgens anderen op een Aspergillus-soort. De ziekte is
door M a n s o n „Tinea imbricata” genoemd.
Deze ziekte, die besmettelijk is, schijnt de gezondheid intact
te laten. Van twee daaraan lijdende personen nam ik een foto,
waarop de ringvormige door de ziekte gevormde figuren zijn te zien.
99. Tinea imbricata bij M'erauke-man.
Daarnevens zag ik ook een enkel geval van ringworm, de
Maleische koerap, de door Tinea circinata veroorzaakte huid-
ziekte; meer zag ik die bij niet-Papoea’s nl. bij inlandsche
matrozen en Soldaten; een aandoening die bij doelmatige be-
handeling goed genas.
Zeer dikwijls waren aan de handpalmen en voetzolen of aan
beide geheel of gedeeltelijk Witte plekken, waar het pigment
geheel ontbrak, en ik houd deze aandoening volgens de beschrij-
ving en lokalisatie door Dr. N lE UW E N H U IS daaromtrent medegedeeld
en op Borneo aangetroffen, als veroorzaakt door „Tinea
albigena” . ')
De eigenaardige bruine bij blanken voorkomende vlekken (zgn.
levervlekken), „Pitiriasis versicolor” genaamd en door Micros-
poron furfur veroorzaakt, heb ik bij de Papoea's niet aangetroffen;
echter wel bij mijne metingen van inlandsche Soldaten op Java.’
Merkwaardigerwijs zien hier die vlekken wit, tengevolge van het
oedemateus infiltraat van de opperhuid.
Eens zag ik terwijl wij op een reis Jangs de kust bij Mimika
voor anker lagen een prauw met Papoea’s, waaronder zieh een
blanke man scheen te bevinden, het schip naderen. Naderbij
gekomen bleek die blanke man een albino te zijn. Het was een
jonge man die zeer ängstig was en bevreesd om op het schip
te komen. Toch gelukte dit na veel geduld en overreding en
kon ik hem goed van nabij opnemen. Hij bleek zeer lichtschuw
te zijn, had blond, kroeshaar en licht gekleurde oogen; de huid
van het aangezicht had een vrij wel normaal blanke tint. Eigen-
aardig was de pigment-verdeeling op de huid van zijn lichaam,
waar donkere plekken symmetrisch over het lichaam waren ver-
deeld; doch zoo, dat wat den romp betreff, de meeste op de
borst voorkwamen en dan van boven af tot aan de ondergrenzen
van den Musculus pectoralis major; verder kwamen er nog pig-
ment-vlekken op den geheelen rüg verspreid voor. Op de extre-
miteiten waren ze in hoofdzaak op de strekzijden der bovenarmen
en op de strekzijden der dijbeenen. Bij dezen man waren de
ooren en neusvleugels niet doorboord.
Volgens mededeeling waren zijn ouders van de zelfde kleur
als de anderen en kwam het verschijnsel daar wel meer voor.
Tot mijn spijt mislukte de fotografische opname die ik nam.'
Wel was ik nog in de gelegenheid hem te meten en komt hij
op mijn 3« Meetlijst voor, onder den naam T e r r e j o , als N ° . 9
van Groep I I .2)
Van verdere kwalen trof ik nog aan breuken, nl. zakbreuken,
een navelbreuk en een buikwand-breuk.
1) Tinea albiggna, door Prof. Dr. A. W. N ie u w e n h u is .,1 Geneesk. Tijdschrift voor
Ned.-Indie, Deel X L IV (1904). ,
2) In een verslag van een reis op de Oetoeraboewe-rivieren vermeldt de heer
J. H. H o n d id s v a n H e r w e r d e n , in de Noordelijke Oetoemboewe den igden Oct.
1906 ook een albino gezien te hebben, waarvan hij zegt: „hij had een rose huids-
kleur, doch zijn hoofdhaar was niet opvallend lichter” . Dit was op ca. 138° 35'
O.L. en 5C 5' Z.B., dus ongeveer 20 meer O.Z.O. dan de plaats waar ik T e r r e jo
zag. Zie Tijdschr. Aardr. Gen., 2e Serie, Deel X X IV (1907), bl. 193.