
De koeli’s, ’s avonds aangekomen, worden ’s morgens voor, dag
en dauw uitgezonden en tegen het vallen van den avond komt
de heer M O E R N A N aan ; de rookkolom die wij ’s middags hebben
zien opgaan, was afkomstig van den brand gestoken in het
voorraad-magazijn ; het bivak is verlaten. De koeli’s vonden het
vreeselijk jammer van al de kostbare dingen, zij voelden zieh
bizbnder sterk om vrachten te dragen . . . . ten eigen behoeve l
Om latere inzinking te voorkomen isr hun alleen geoorloofd dat-
gene mede te nemen wat aan den lijve kon geborgen worden,
en dus geene afzonderlijke vracht veroorzaakte.
Nadat in den loop van den volgenden dag alle koeli’s onder
B e r h i t o e het Aroe-bivak bereikt hebben, wordt den 3den Februari
de achterwaartsche concentratie voortgezet, en vertrek ik met
het geheele contingent dragers, waarbij ook de ter hulpe gezonden
inlandsche Soldaten, naar „Vliegenoord” . We bereiken dit bivak
echter niet; zoowel de Europeesche sergeant als ik zijn te ver-
moeid vanwege de beri-beri welke thans weder komt opzetten.
Ook zijn de koeli’s ver achtergebleven ; er zijn er zelfs die be-
paald weigeren te dragen. Ook de inlandsche militairen hadden
’s morgens slechts schoorvoetend hunne vrachten opgenomen en
duidelijk teekenen van ontevredenheid gegeven, maär desalniet-
temin en evenwel nochtans waren ze bevracht. Aux grands maux
les grands remèdes! Want steeds noodzakelijker blijkt het spoedig
uit het slop te komen waarin we geraakt zijn. Onder onze koeli’s
zijn er, hoewel velen simuleeren, töch ook enkelen die in weer-
standsvermogen sterk zijn achteruitgegaan. Trouwens we kunnen
het aan ons zelf beoordeelen; de geoloog is niet meer de oude,
en ik zelve lijd aan beri-ÿeri. Daarom allen bevracht die daar-
voor in aanmerking komen, dus in de eerste plaats de lieden
die nog niets uitvoerden.
Den volgenden morgen stap ik om negen uur „Vliegenoord”
binnen. Wie schetst mijne blijde verbazing als ik in een gei'n>
proviseerden gemakkelijken stoel eene magere holle gedaante
crezeten zie, welke aan niemand anders kan toebehooren dan aan o 7
den vermisten korporaal WlLKE? Hij is dus gered. Maar wie
schetst ook mijne ontroering als bij mijne nadering de gedaante
zieh verheft en een wandelend geraamte blijkt te zijn, een skelet
uit welks diep ingevallen oogkassen een paar waterige, flauwe
oogen längs mij heen in het ijle staren en uit welks möndopening
een hol, zwak geluid te voorschijn treedt?
Na hem weder te hebben doen plaats nemen, hoor ik van de
anderen het verhaal, dat, in de volgende dagen geleidelijk door
hemzelven aangevuld, op het volgende neerkomt. Den 25sien
Januari uitgetogen op vlinderjacht in de naaste omgeving van
het bivak, had hij zieh bij de vervolging van een bizonder mooi
exemplaar iets verder verwijderd, daarbij echter steeds het pad
volgende in het bosch uitgekapt, waarlangs ook de vlinder zieh
bewoog. Eensklaps had hij zieh aangevällen gezien door een
casuaris, spoedig gevolgd door meerdere; van vervolger was hij
thans vervolgde geworden en zag^ zieh dra genoodzaakt het pad
te verlaten, bij het zoeken van een goed heenkomen. Eenmaal
van den weg afgeraakt had hij zieh in alle richtingen bewogen,
steeds geleid door het streven om aan de vervolging der dieren
te ontkomen die hem echter niet loslieten. Voor het groote
moeras aangekomen was hij genoodzaakt geweest zieh daarin te
begeven en zieh daarin op te houden tot na het invallen der
duisternis, toen de voortdurend längs den kant vertoevende casua-
rissen zieh verwijderd hadden. De schoten in den namiddag
afgegeven door de ter zijner opsporing üitgezondenen had hij
tot in zijne onmiddellijke nabijheid gehoord, maar elke poging
om uit het moeras te voorschijn te komen was teruggehouden
en zijn hulpgeroep was ijdel geweest. Zieh in de duisternis bewegende
in de richting van waar de schoten gekomen waren,
kon hij het pad niet meer terugvinden, had den dageraad afge-
wacht en zieh onder een boom te slapen gelegd, hetgeen hem
echter belet werd door muskieten en de koude veroorzaakt door
zijn langdurig oponthoud in het water.
Den volgenden morgen was de zwerftocht begonnen welke
onder steeds grooter wordende foltering van angst en honger
sredurende een achttal dagen zou worden voortgezet. Herhääldelijk
was hij daarbij opgedreven door casuarissen, ook voor varkens
had hij meermalen uit den weg moeten gaan. De seinschoten in
den loop der volgende dagen gehoord waren steeds op verren
afstand afgegeven, en van het volgen van een bepaalde richting
was geen sprake door het dichte bosch, terwijl de kunst van
orienteeren hem blijkbaar onbekend was ’ ). Bij zijne omzwer-
vingen was hij eenige malen aan den oever gekomen der rivier
welke, längs het bivak stroomende, een gemakkelijken weg daar-
heen vormde, doch bij elke door begroeiing als anderszins nood-
zakelijke verwijdering was hij niet in Staat geweest weder de
oude richting terug te vinden. Zoo had hij steeds op betrekkelijk
körten afstand van het bivak rondgezworven, zonder den weg
1) Dit feit is wel opmerkelijk. Red.